"Cintāmaṇi-prakara-sadmasu kalpa-vṛkṣa-lakṣāvṛteṣu surabhīr abhipālayantam (Bs. 5.29). Kṛṣṇa, Hij hoedt altijd de koeien. Zijn naam is koeherdersjongen. Om een dier van Kṛṣṇa te worden is een groot, groot geluk. Het is geen gewoon ding. Elke metgezel van Kṛṣṇa, ofwel Zijn koeherdersjongens of kalf of koe, of de Vṛndāvana bomen, planten, bloemen of water, zij zijn allemaal toegewijden van Kṛṣṇa. Ze houden ervan om Kṛṣṇa te dienen in verschillende capaciteiten. Iemand dient Kṛṣṇa als een dier. Iemand dient Kṛṣṇa als fruit en bloemen, als een boom, als Yamunā water, of de mooie koeherdersmannen en jonkvrouwen of Kṛṣṇa's vader, moeder, zoveel met Kṛṣṇa. Kṛṣṇa is niet onpersoonlijk. Dus Hij heeft veel geliefden. Kṛṣṇa houdt ook van hen. Dus een andere naam voor Kṛṣṇa is paśu-pāla, paśu-pāla-paṅkaja. Hij is de onderhouder van de dieren."
|