"Dus in de Bhagavad-gītā wordt gezegd, mātrā-sparśās tu kaunteya śītoṣṇa-sukha-duḥkha-dāḥ (BG 2.14). Dus onze materiële pijnen en plezier worden gevoeld vanwege deze sparśa, een rangschikking van de ether en transformatie van etherische activiteiten. Eigenlijk heeft het niets te maken met de spirituele ziel. De spirituele ziel is onaangetast door al deze dingen. Het vereist eenvoudigweg realisatie. Grote toegewijden zoals Bharata Mahārāja of Prahlāda Mahārāja, Haridāsa Ṭhākura, omdat ze heel, heel erg gevorderd waren in spiritueel bewustzijn, raakten deze etherische activiteiten hen op het uitwendige lichaam niet. Zelfs in onze westerse wereld, Heer Jezus Christus, hij werd ook gekruisigd, maar het raakte hem niet."
|