"Wanneer we gaan argumenteren dat... we worden geacht allemaal in God te geloven. Wij zijn geen ongelovigen. We willen gewoon vaststellen wie die God is. Wij zijn geen ongelovigen. Dan, komen sommige personen die in God geloven samen, dus om vast te stellen wie God is. Dus net als wanneer we naar een vergadering komen om een president te kiezen, "Dus het zijn geen ongelovigen. Het zijn geen ongelovigen. Omdat er zoveel persoonlijkheden zijn, kandidaat voor president, wie is nu de juiste persoon om president te worden? Dat wordt gezocht. Voor de ongelovigen heeft hij geen toegang. Over discussie in God heeft hij geen toegang. Als we over God discussiëren, wordt verondersteld dat ze allemaal gelovigen zijn. Dus als je zegt... net zoals we een bijeenkomst houden om vast te stellen... er zijn zoveel namen van God. Nu weten we wie God echt is. "God" betekent dat er niet meer boven Hem zou moeten zijn. Mattaḥ parataraṁ nānyat (BG 7.7). Dat is God."
|