"Apāṇi-pado javano grahīta (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.19) is: "Hij, de God, heeft geen been, geen hand, maar Hij aanvaard geschenk." Dat "geschenk aanvaarden" betekent dat Hij hand heeft, maar waarom wordt er gezegd "geen been", "geen hand"? Dat betekent dat Hij geen materiël hand en been heeft. Hij heeft Zijn handen en benen, maar dat is geestelijk. Dat is de betekenis. Sac-cid-ānanda-vigrahaḥ (Bs . 5.1. Zijn lichaam is gemaakt van geestelijke eeuwigheid. Dit lichaam is niet eeuwig, maar God heeft Zijn eeuwig lichaam gekregen. Er is geen sprake van dat God oud wordt, want Zijn lichaam is eeuwig. Het is het materiële lichaam dat niet eeuwig is. Dat is onderhevig aan ouderdom, ziekte, geboorte en dood."
|