"Kṛṣṇa zegt, sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja (BG 18.66). Het is goed voor de persoon die zich overgeeft. Kṛṣṇa heeft jouw dienst niet nodig. Als Hij zegt: "Geef je aan Mij over", betekent dat niet dat Kṛṣṇa lijdt voor jouw dienst. Kṛṣṇa is zelfvoorzienend. Hij kan miljoenen dienaren zoals jou creëren. Dus Hij heeft jouw dienst niet nodig. Maar als jij dient, dan is het jouw voordeel. Je wordt gered: "Nu ben ik onder de bescherming van een zeer bekwame en, met alle respect, weelderige meester.' Jij dient katten en honden. Waarom dient je niet de meest verheven, bekwame en weelderige meester? Dit is er aan de hand. Je moet dienen. Je kunt niet zeggen: "Nee, nee. Ik zal niet dienen. Ik ben onafhankelijk." Dat kan niet. Je moet dienen. Je moet dienen en je wordt uitgebuit door de onvolmaakte meester. Dus waarom niet de perfecte meester dienen, zodat je niet opnieuw wordt uitgebuit? Het is simpel."
|