"Op het moment van de dood, wat je denkt; je krijgt het lichaam. Dat is de wet van de natuur. Prakṛte... Yaṁ yaṁ vāpi smaran bhāvaṁ tyajaty ante kalevaram (BG 8.6), zegt Kṛṣṇa. Dus we moeten onze bhāva trainen, onze gedachten. Als we altijd Kṛṣṇa in gedachten houden, dan, op een natuurlijke manier, op het moment van de dood, zouden we Kṛṣṇa kunnen herinneren. Dat is succes. Dan, onmiddelijk, tyaktvā dehaṁ punar janma naiti mām eti (BG 4.9). Je wordt onmiddellijk overgebracht naar Kṛṣṇaloka, en volgens je verlangen kom je tussen de gopīs of de koeherdersjongens of de koeien of de kalveren. Ze zijn allen gelijk. Er is geen... Dat is de spirituele wereld. Hier is er verschil tussen de man, vrouw, koeien of bomen of bloemen. Nee. In de spirituele wereld is er niet zo'n verschil. De bloem is ook een toegewijde, levend. De bloem wil Kṛṣṇa dienen als bloem zijnde. Het kalf wil Kṛṣṇa dienen als kalf zijnde. De gopīs willen Kṛṣṇa dienen als gopī. Ze zijn allemaal hetzelfde, maar volgens de verscheidenheid."
|