"Religie wordt verstoord door duṣkṛtina, demonen, en zij die heilige personen zijn, zij voeren religie uit. Dus: paritrāṇāya sādhūnām. Sādhu betekent heilig persoon, toegewijde van God. Zij zijn sādhu. En asādhu, of demoon, betekent personen die de autoriteit van God ontkennen. Zij worden demonen genoemd. Dus twee zaken - paritrāṇāya sādhūnāṁ vināśāya ca duskrtam: 'Om de activiteiten van de demonen te beperken en om bescherming te geven aan de heilige personen, kom ik naar beneden.' Dharma-saṁsthā...: 'En om dharma tot stand te brengen, de principes van religie.' Deze zijn de drie zaken waarvoor Kṛṣṇa, of God, of God's vertegenwoordiger - of, zoals jullie zeggen, God's zoon - naar beneden komt. Dit is er gaande."
|