"Ah. Moghāśā mogha-karmaṇo mogha-jñāna-vicetasaḥ (BG 9.12). (pauze) ... Kṛṣṇa zegt simpelweg: "Je geeft je aan Mij over. Je krijgt alle bescherming.' 'Nee, nee. Dat is niet mogelijk. Ik moet doen volgens mijn eigen grillen. Waarom zou ik me overgeven?' 'Goed, ga verder. Ik geef je de mogelijkheid om je grillen uit te voeren. Je zal het krijgen. Je doet. Probeer je . . ." Dit is er aan de hand. Kṛṣṇa geeft goed advies; hij zal het niet aanvaarden. Dus, Kṛṣṇa is zo aardig: "Oké, je doet het op je eigen manier. Ik zal je alle faciliteit geven." Dit is er aan de gang. Die faciliteit is māyā - zijn geest en māyā. Hij verlangt. Die geest wordt ook gegeven door māyā, zodat hij hem zeer streng kan straffen. Dus, māyā heeft gegeven als geest: Nu blijf je verlangen. Na verlangen, verlangen, zal ik je faciliteit geven."
|