"Dit menselijk lichaam is bedoeld om terug naar huis te gaan, terug naar God. Yad gatvā na nivartante tad dhāma paramaṁ mama (BG 15.6). Wij zijn eeuwig. Zoals God eeuwig is, zijn wij ook eeuwig, omdat we essentiële onderdelen zijn van God. Zoals God altijd gelukzalig is, vrolijk, op dezelfde manier, zijn wij van nature uit gelukzalig en vrolijk. Sac-cid-ānanda-vigrahaḥ (Bs 5.1). Sac-cid-ānanda. Sat betekent eeuwig en cit betekent gelukzalig . . . Cit betekent vol kennis, en ānanda, ānanda betekent gelukzaligheid. Dat is onze natuur. Daarom willen we leven, wensen we niet te sterven."
|