"De brahmacārī zou uit de āśrama moeten gaan om om wat aalmoezen te bedelen: "Moeder, wij komen van zulke en zulke tempel of āśrama. Geef ons wat aalmoezen." Dus, ieder huis, gṛhastha (huishouder); zij zullen een beetje tarwebloem geven. Het maakt niet uit of hij veel geeft. Een beetje, dat is fijn. Beetje tarwebloem of een beetje rijst of een beetje linzen, beetje fruit of een beetje groenten—iedereen kan een bijdrage leveren. En de brahmacārī zou naar de buren (huishouders) moeten gaan om iets van hen te nemen. Deze inzameling is niet voor zijn persoonlijke zinsbevrediging. Deze inzameling is van deze personen om het aan de Deity beeldgedaante) te offeren."
|