"Iemand die zich niet aan Kṛṣṇa overgeeft, wordt in dit vers (BG 7.15) beschreven als duṣkṛtinaḥ, wat de meest zondige betekent; mūḍhāḥ, schurk; narādhamāḥ, de laagste van de mensheid. "Nee, nee. Ze zijn sannyāsī, een zeer geleerde geleerde." Māyayāpahṛta-jñānā: Ze hebben hun kennis verloren door de invloed van māyā. Waarom is dat zo? Āsuraṁ bhāvam āśritāḥ. De hoofdoorzaak is dat hij in opstand is/ rebelleert tegen God. Je zult 99,9% van deze opstandige mannen vinden. Opstandig. "Ha, wat is God? Ik ben God." Dit zal je ontdekken. Als je een bijeenkomst houdt: "Waarom zoekt je God? Jij bent God. Dit zul je je realiseren door te mediteren. . . door Transcendente Meditatie zul je God worden, jij bent God." Als je op deze manier bluft, zullen duizenden mensen naar je lezing komen luisteren, en zodra je zegt: "God is daar, en Kṛṣṇa is God. Je geeft je aan Hem over," "Oh, deze zijn oude dwazen. Primitief."
|