"Guruṣu nara-matiḥ. Arcye viṣṇau śilā-dhīr guruṣu nara-matiḥ. Narakī, als iemand denkt dat arca-vigraha, de Godheden, gemaakt zijn van steen, gemaakt van aarde of gemaakt van iets materieels, en goeroe, de spiritueel leraar, "Hij is een gewone man"—deze zijn verboden. Dus waarom moet de goeroe worden beschouwd als sākṣād dharitvena samasta-śāstrair, precies de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods? Die reden wordt daar gegeven. Die reden is dat hij kennis over Kṛṣṇa geeft; daarom is hij zo goed als Kṛṣṇa. Hij is zo goed als Kṛṣṇa. Ook al denken zijn familieleden of zijn vriend: "O, hij is nu goeroe geworden", toch moet hij worden beschouwd als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Die reden wordt daar ook gegeven, dat zelfs Kṛṣṇa als gewone mens werd beschouwd, maar betekent dit dat hij gewoon is geworden? Op dezelfde manier, iedere ... onze beweging, het kan er net zo uitzien als ander bewegingen, maar omdat deze beweging Kṛṣṇa geeft, betekent dit dat ze zo goed is als Kṛṣṇa."
|