"Waarom zegt Kṛṣṇa: Sarva-dharmān parityaja mām ekaṁśaraṇaṁ vraja (BG 7.19)? Waarom? Is hij behoeftig? Waarom zegt hij mām ekaṁ? Is hij bedelaar? Waarom zegt hij zo? Voor jouw voordeel, omdat je misleid bent. Het is voor jouw belang. Je bederft. Waarom zegt Kṛṣṇa mām ekaṁ? Wat is het doel? Heeft hij honger? Is Hij behoeftig, dat Hij zegt: "Geef het alleen aan Mij"? Het is in jouw belang, omdat je aan het bederven bent. En Hij geeft zekerheid: Ahaṅkāraḥ. Als je denkt: "Als ik je alleen maar geef, eka, en als ik alles opgeef, zodat ik misdadig kan zijn, zondig kan zijn", verzekert Kṛṣṇa: "Nee." Ahaṁ tvāṁ sarva-pāpebhyo mokṣa . . . (BG 18.66): "Als u dat denkt," Māśucaḥ, "Dan hoeft u zich geen zorgen te maken." Ahaṁ tvāṁ sarva-pāpebhyo. "Als u denkt dat er zonde zal zijn ——"Als ik alles opgeef, zal ik zondig zijn" - zoiets, dan zal ik je verlossen. Maar we begrijpen het niet. Daarom ben je verbijsterd. Dit is er aan de hand. We zullen Kṛṣṇa's advies niet opvolgen. We zullen fabriceren. Dat is er gaande. De hele wereld zal onmiddelijk blij zijn als ze het nemen. Onmiddelijk."
|