"Degenen die perfecte yogī's zijn, zien Kṛṣṇa altijd in de kern van het hart. Man-manā bhava mad-bhaktaḥ. Dat is perfecte yogī. Dat is ... Kṛṣṇa geeft toe: Yoginām api sarveṣāṁ, mad-gatenāntar-ātmanā, śraddhāvān bhajate yo māṁ, sa me yuktatamo mataḥ (BG 6.47). Dat is eersteklas yogī, iemand die altijd aan Kṛṣṇa denkt in de kern van het hart. Dus, yogī's, jñānī's, karmī's, bhakta's ... Dus wanneer je bhakta wordt, dan ben je een volmaakte karmī, een volmaakte yogī, een volmaakt jñānī. Tenzij je een volmaakte jñānī bent, hoe kun je je dan overgeven aan Kṛṣṇa? Bahūnāṁ janmanām ante jñānavān māṁ prapadyate (BG 7.19). Na vele, vele geboorten die kennis cultiveren, wanneer hij eigenlijk wijs is- jñānavān. Wat is dan het symptoom? Māṁ prapadyate: Hij geeft zich over aan Kṛṣṇa. Waarom? Vāsudevaḥ sarvam iti sa mahātmā sudurlabhaḥ (BG 7.19). Hij begrijpt dat Kṛṣṇa alles is. Dat is echte kennis. Anders, is het geen kennis; dan is het speculatie."
|