"Tathā dehāntara-prāptir dhīras tatra na muhyati (BG 2.13). Iedereen lijdt vanwege dit lichaam, en dit menselijk lichaam is bedoeld om een einde te maken aan dit lijden. Dat zou het doel van het leven moeten zijn. Maar, degenen die asura's (demonen) zijn, zij weten niet hoe ze dit leven van lijden moeten beëindigen en het leven van ānandamayo 'bhyāsāt (Vedānta-sūtra 1.1.12) moeten aanvaarden, gewoon ānanda in Vaikuṇṭha, in Goloka Vṛndāvana. Kṛṣṇa, om met Hem als Zijn metgezel te leven, je hebt geen informatie. Wij zijn demonen, en daarom hebben we plezier in zogenaamde materiële activiteiten, en dat betekent dat we gedoemd zijn. We moeten stoppen met deze onzin en ons overgeven aan de principes van nivṛtti-mārga. Dan zal ons leven een succes zijn."
|