NL/BG 13.25

Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda


VERS 25

ध्यानेनात्मनि पश्यन्ति केचिदात्मानमात्मना ।
अन्ये साङ्ख्येन योगेन कर्मयोगेन चापरे ॥२५॥
dhyānenātmani paśyanti
kecid ātmānam ātmanā
anye sāṅkhyena yogena
karma-yogena cāpare

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

dhyānena — door meditatie; ātmani — in het zelf; paśyanti — zien; kecit — sommigen; ātmānam — de Superziel; ātmanā — met de geest; anye — anderen; sāṅkhyena — door filosofische discussie; yogena — door middel van het yoga-stelsel; karma-yogena — door activiteiten die niet resultaatgericht zijn; ca — en; apare — anderen.

VERTALING

Sommigen zien de Superziel in hun hart door middel van meditatie, anderen door het cultiveren van kennis en weer anderen door te handelen zonder zelfzuchtige verlangens.

COMMENTAAR

De Heer laat Arjuna weten dat de geconditioneerde zielen in twee categorieën kunnen worden onderverdeeld in verband met de zoektocht van de mens naar zelfrealisatie. Zij die atheïsten, agnostici en sceptici zijn, hebben geen besef van spiritualiteit. Maar er zijn anderen die wel een begrip van het spirituele leven hebben en die vol vertrouwen zijn; zij zijn de introspectieve toegewijden, de filosofen en de werkers die zich van de resultaten van resultaatgerichte activiteiten onthecht hebben. Zij die altijd proberen de theorie van het monisme te vestigen, worden ook tot de atheïsten en agnostici gerekend.

De toegewijden van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods hebben het diepste spirituele begrip, omdat ze begrijpen dat er voorbij deze materiële natuur een spirituele wereld is met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die Zich geëxpandeerd heeft als Paramātmā, de Superziel, de alomtegenwoordige God, die aanwezig is in iedereen. Natuurlijk zijn er personen die de Absolute Waarheid proberen te begrijpen door het cultiveren van kennis en zij kunnen gerekend worden tot de categorie van degenen die vertrouwen hebben.

De sāṅkhya-filosofen analyseren de materiële wereld en delen haar op in vierentwintig elementen; de individuele ziel beschouwen ze als het vijfentwintigste element. Wanneer ze inzien dat het wezen van de individuele ziel ontstegen is aan de materiële elementen, zullen ze in staat zijn te begrijpen dat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods boven de individuele ziel staat. Hij is het zesentwintigste element. Op die manier komen ze geleidelijk aan tot het niveau van Kṛṣṇa-bewustzijn. De mentaliteit van degenen die werken zonder gehechtheid aan de resultaten van hun activiteiten, is ook volmaakt; ze krijgen de kans om vooruitgang te maken en tot het niveau van devotionele dienst in Kṛṣṇa-bewustzijn te komen.

In dit vers wordt gesteld dat bepaalde mensen een zuiver bewustzijn hebben en door meditatie de Superziel in zichzelf proberen te ontdekken; wanneer zij de Superziel ontdekken, komen ze ook op een transcendentaal niveau. En dan zijn er nog anderen die de Allerhoogste Ziel proberen te begrijpen door kennis te cultiveren, en weer anderen wijden zich aan het haṭha-yoga-systeem en proberen de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods tevreden te stellen met kinderachtige activiteiten.