NL/BG 14.2

Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda


VERS 2

इदं ज्ञानमुपाश्रित्य मम साधर्म्यमागताः ।
सर्गेऽपि नोपजायन्ते प्रलये न व्यथन्ति च ॥२॥
idaṁ jñānam upāśritya
mama sādharmyam āgatāḥ
sarge ’pi nopajāyante
pralaye na vyathanti ca

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

idam — deze; jñānam — kennis; upāśritya — toevlucht nemend tot; mama — Mijn; sādharmyam — zelfde natuur; āgatāḥ — bereikt; sarge api — zelfs tijdens de schepping; na — nooit; upajāyante — worden geboren; pralaye — tijdens de vernietiging; na — evenmin; vyathanti — zijn in beroering gebracht; ca — en.

VERTALING

Door gegrond te raken in deze kennis, kan men dezelfde transcendentale zijns-toestand bereiken als die van Mij. Wie daarin gevestigd raakt, wordt niet geboren op het moment van de schepping en raakt niet verstoord wanneer alles wordt vernietigd.

COMMENTAAR

Wie zich perfecte transcendentale kennis heeft eigen gemaakt, verwerft kwalitatieve gelijkheid met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, waardoor hij vrijkomt uit de herhaling van geboorte en dood. Maar hij verliest niet zijn identiteit als individuele ziel. Uit de Vedische literatuur blijkt duidelijk dat de bevrijde zielen die de transcendentale planeten in de spirituele hemel hebben bereikt, altijd naar de lotusvoeten van de Allerhoogste Heer kijken, omdat ze bezig zijn met transcendentale, liefdevolle dienst aan Hem. Dus zelfs ná hun bevrijding verliezen de toegewijden hun individuele identiteiten niet.

Over het algemeen is het in de materiële wereld zo dat alle kennis die we krijgen, aangetast is door de drie hoedanigheden van de materiële natuur. Kennis die niet door de drie hoedanigheden van de natuur is aangetast, wordt transcendentale kennis genoemd. Zodra iemand gegrond is in die kennis, bevindt hij zich op hetzelfde niveau als de Allerhoogste Persoon. Zij die geen kennis hebben van de spirituele hemel, beweren dat de spirituele identiteit, na bevrijding van de materiële activiteiten van de materiële gedaante, vormloos wordt en geen verscheidenheid meer kent. Maar net zoals er in de materiële wereld verscheidenheid bestaat, bestaat er in de spirituele wereld ook verscheidenheid. Zij die dit niet weten, denken dat het spirituele bestaan tegengesteld is aan materiële variëteit. Maar in werkelijkheid krijgt men in de spirituele hemel een spirituele gedaante. In die spirituele hemel vinden spirituele activiteiten plaats en die activiteiten maken samen het devotionele leven uit. Van die sfeer wordt gezegd dat ze onaangetast is en dat men er kwalitatief gelijk is aan de Allerhoogste Heer. Om deze kennis te krijgen, moet men alle spirituele kwaliteiten ontwikkelen. Wie deze kwaliteiten ontwikkelt, is niet verstoord door de schepping en evenmin door de vernietiging van de materiële wereld.