NL/BG 4.14
VERS 14
- न मां कर्माणि लिम्पन्ति न मे कर्मफले स्पृहा ।
- इति मां योऽभिजानाति कर्मभिर्न स बध्यते ॥१४॥
- na māṁ karmāṇi limpanti
- na me karma-phale spṛhā
- iti māṁ yo ’bhijānāti
- karmabhir na sa badhyate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
na — nooit; mām — Mij; karmāṇi — allerlei soorten van activiteit; limpanti — beïnvloeden; na — evenmin; me — Mijn; karma-phale — naar resultaatgerichte activiteit; spṛhā — streven; iti — zo; mām — Mij; yaḥ — iemand die; abhijānāti — weet; karmabhiḥ — door de karmische reacties op zulke activiteit; na — nooit; saḥ — hij; badhyate — raakt verstrikt.
VERTALING
Er bestaat geen activiteit waardoor Ik beïnvloed word en ook verlang Ik niet naar de vruchten van activiteiten. Wie deze waarheid over Mij begrijpt, zal ook nooit verstrikt raken in karma voor resultaatgerichte activiteiten.
COMMENTAAR
Net zoals er in de materiële wereld constitutionele wetten zijn die vaststellen dat de koning geen kwaad kan doen of dat de koning niet onderhevig is aan de wetten van de staat, zo wordt ook de Heer niet beïnvloed door de activiteiten van de materiële wereld, hoewel Hij er de schepper van is. Hij schept en blijft vervolgens afzijdig van de schepping, terwijl de levende wezens verstrikt zijn in de vruchten van hun resultaatgerichte, materiële activiteiten door hun neiging de baas te spelen over materiële rijkdommen. De eigenaar van een firma is niet verantwoordelijk voor de goede en slechte daden van zijn personeel; het personeel is daar zelf verantwoordelijk voor.
De levende wezens houden zich bezig met hun bepaalde activiteiten van zinsbevrediging, maar deze activiteiten zijn niet door de Heer voorgeschreven. Voor het verbeteren van zinsbevrediging houden de levende wezens zich bezig met de activiteiten van deze wereld en streven ze naar hemels geluk na hun dood. De Heer, die vol is in Zichzelf, voelt Zich niet aangetrokken tot dit zogenaamde hemelse geluk. De halfgoden zijn niet meer dan Zijn dienaren. De eigenaar verlangt nooit naar het minderwaardige geluk waar het personeel naar verlangt. Hij is verheven boven materiële acties en reacties. Zo is de regen bijvoorbeeld niet verantwoordelijk voor de verschillende soorten gewassen die op de aarde verschijnen, ook al is er zonder zulke regens geen plantengroei mogelijk. De Vedische smṛti bevestigt dit feit als volgt:
- nimitta-mātram evāsau
- sṛjyānāṁ sarga-karmaṇi
- pradhāna-kāraṇī-bhūtā
- yato vai sṛjya-śaktayaḥ
‘In de materiële scheppingen is de Heer alleen de allerhoogste oorzaak. De onmiddellijke oorzaak is de materiële natuur, waardoor de kosmos zichtbaar wordt gemaakt.’
De geschapen wezens bestaan in een verscheidenheid aan vormen, zoals halfgoden, mensen en lagere dieren en allemaal zijn ze onderhevig aan het karma voor hun goede en slechte activiteiten. De Heer geeft hun alleen de gepaste faciliteiten voor zulke activiteiten en de regulerende invloed van de hoedanigheden van de natuur, maar Hij is nooit verantwoordelijk voor de activiteiten die ze in het verleden hebben gedaan of die ze in het heden doen. Het Vedānta-sūtra (2.1.34) bevestigt dit: vaiṣamya-nairghṛṇye na sāpekṣatvāt, de Heer bevoorrecht geen enkel levend wezen. Het levend wezen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden; de Heer geeft het enkel de faciliteiten via de tussenkomst van de materiële natuur, de externe energie.
Wie volledig op de hoogte is van de complexiteit van de wet van karma of resultaatgerichte activiteiten wordt niet beïnvloed door de resultaten van zijn activiteiten. Met andere woorden, wie de transcendentale aard van de Heer kent, heeft ervaring in het Kṛṣṇa-bewustzijn en is daarom nooit onderhevig aan de wetten van karma. Wie de transcendentale aard van de Heer niet kent en denkt dat de activiteiten van de Heer gericht zijn op zelfzuchtige resultaten, zoals de activiteiten van de gewone levende wezens, raakt zeker zelf verstrikt in karma. Maar iemand die de Allerhoogste Waarheid kent, is een bevrijde ziel verankerd in Kṛṣṇa-bewustzijn.