NL/Prabhupada 0146 - In mijn afwezigheid zullen de opnames hetzelfde geluid weergeven



Lecture on BG 7.4 -- Nairobi, October 31, 1975

Kṛṣṇa zegt dat de manier waarop je aan het materiële denkt. Materiële wetenschappers bestuderen de aarde. Wat wordt het genoemd? Bodemdeskundige. Ze bestuderen de bodem: "Waar is een mijn? Waar is goud? Waar is steenkool. Waar is dit, dat?" Zoveel dingen zijn ze aan het bestuderen. Maar ze weten niet waar deze dingen vandaan komen. Kṛṣṇa legt uit dat; bhinnā me prakṛti: "Dit is mijn energie." Iedereen, elke attente man, is nieuwsgierig naar hoe deze verschillende chemische stoffen en aardse dingen gemanifesteerd zijn. Hier is het antwoord;

bhūmir āpo 'nalo vāyuḥ
khaṁ mano buddhir eva ca
ahaṅkāra itīyaṁ me
bhinnā prakṛtir aṣṭadhā
(BG 7.4

Bhinnā prakṛtir aṣṭadhā. Net zoals ik praat, het wordt opgenomen. Maar in mijn afwezigheid, als de opname wordt afgespeeld, zal het precies hetzelfde geluid weergeven. Dus dat is mijn energie of iemands energie, maar bhinnā, afgescheiden van mij. Je moet het zo begrijpen. Dus alles is energie van God, Kṛṣṇa, maar deze materiële wereld betekent dat we Kṛṣṇa missen. Waar komt deze energie vandaan? Dat punt missen we. Bhinnā. Diegene die weet... Net als hetzelfde voorbeeld. De opname wordt afgespeeld, maar hij die niet weet wie deze toespraak heeft opgenomen, hij kan het niet vinden. Maar iemand die de stem kent, die kan begrijpen; "Het komt van Prabhupāda, of de Swamiji." Vergelijkbaar, de energie is daar, maar omdat wij de bron van de energie vergeten zijn of we kennen de bron van de energie niet, nemen we de materiële dingen als definitief. Dat is onze onwetendheid.

Deze prakṛti, deze materiële wereld, is samengesteld uit deze zaken: bhūmir āpo 'nalo vāyuḥ khaṁ mano buddhir eva ca (BG 7.4. Dus vanwaar kwam dit? Kṛṣṇa verklaart dat; "Het zijn mijn energieën." Omdat we het moeten weten, dus ... Om Kṛṣṇa te begrijpen betekent dat men moet weten wat deze aarde is, wat is dit water, wat is dit vuur, wat is deze lucht, wat is deze hemel, wat is deze geest, wat is dit ego. Deze materiële dingen, ze moeten weten waar deze zaken vandaan komen. Ze theoretiseren dat water een combinatie is van alleen chemische elementen, waterstof en zuurstof. Maar waar komen deze chemische elementen vandaan, waterstof en zuurstof? Dat kunnen ze niet beantwoorden. Dus daarom wordt dit acintya-śakti genoemd. Als je het niet toepast, als je weigert, acintya-śakti, in God, acintya-śakti, onvoorstelbare energie, dan is er geen God. Acintya-śakti-sampannaḥ.

Nu kun je begrijpen wat die acintya-śakti is. Acintya-śakti heb jij ook, acintya-śakti, iedereen, want we zijn een essentieel onderdeel van God. Daarom minuscuul ... Maar we zijn ... Wat is de verhouding? De verhouding is, het wordt gezegd in de śāstra ... Wat is dat? Keśāgra-śata-bhāgasya śatadhā kalpitasya ca jīva-bhāgaḥ sa vijñeyaḥ sa cānantyāya kalpate (CC Madhya 19.140). Keśāgra-śata-bhāgasya. Om een idee te geven. Wat is dat? De punt van een haar, slechts een klein puntje, je verdeelt dit punt in honderd delen. En dat deel verdeel je weer in honderd delen. Dat betekent, een tienduizendste deel van de punt van een haar. Dat is als een puntje. Dat is de grootte van de jīva, de ziel, spirituele vonk, moleculaire deel, atomaire deel. Dus keśāgra-śata-bhāgasya śatadhā kalpitasya ca jīva-bhāgaḥ sa vijñeyaḥ sa cānantyāya kalpate (CC Madhya 19.140).

Dus, er is grootte, maar omdat we met onze materiële ogen alleen de grove dingen zien, kunnen we de subtiele dingen niet begrijpen. Maar je moet het uit de śāstra begrijpen, uit de śruti. Dan zal je begrijpen. Er is een vers in de Bhagavad-gītā; indriyāṇi parāṇy āhur indriyebhyaḥ paraṁ manaḥ manasas tu parā buddhiḥ (BG 3.42). Net zoals hier wordt gezegd; mano buddhiḥ. Manasas ca parā buddhiḥ. Fijner of hoger dan de geest is intelligentie. Op een andere plaats wordt ook uitgelegd dat de grove dingen de zintuigen betekenen. Indriyāṇi parāṇy āhuḥ. Dit is de grove visie. Ik zie een man betekent dat ik zijn lichaam zie, zijn ogen, zijn oren, zijn handen, zijn benen en alles. Dat is grove visie. Maar fijner dan deze grove zintuigen is de geest die de zintuigen beheerst. Dat zie je niet. Indriyāṇi parāṇy āhur indriyebhyaḥ paraṁ manaḥ. (BG 3.42). Vervolgens wordt de geest gecontroleerd door de intelligentie. Manasas ca parā buddhiḥ. Dus je moet op die manier studeren. Als je eenvoudig als een leek ontkent dat; "Er is geen God, er is geen ziel." Dat is gewoon oplichterij. Blijf geen dwaas. Hier is de Bhagavad-gītā. Leer alles heel specifiek, zeer minutieus. En het is voor iedereen toegankelijk.