NL/Prabhupada 0624 - God is eeuwig en wij zijn ook eeuwig



Lecture on BG 2.13 -- Pittsburgh, September 8, 1972

Dus moeten we deze kennis via de autoriteit krijgen. Hier is Kṛṣṇa aan het praten. Hij is de autoriteit. Wij aanvaarden Kṛṣṇa als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Zijn kennis is perfect. Hij kent verleden, heden en toekomst. Daarom onderwijst Hij Arjuna: "Mijn beste Arjuna, de spirituele ziel in dit lichaam is eeuwig." Dat is een feit. Net zoals ik kan begrijpen dat; ik was er in het verleden, ik ben er in de heden, dus ik moet er in de toekomst zijn. Dit zijn drie fasen van de tijd; verleden, heden en toekomst.

Op een andere plek in de Bhagavad-gītā lezen we; na jāyate na mriyate vā kadācit (BG 2.20). Het levende wezen is nooit geboren, noch sterft het. Na jāyate betekent hij neemt nooit geboorte. Na jāyate na mriyate, het sterft nooit. Nityaṁ śāśvato 'yam, na hanyate hanyamāne śarīre (BG 2.20). Het is eeuwig, śāśvata, altijd bestaand. Na hanyate hanyamāne śarīre (BG 2.20). Bij de vernietiging van dit lichaam sterft de ziel niet.

Dit wordt ook bevestigd in de Upaniṣads, Veda's: nityo nityānāṁ cetanaś cetanānām eko bahūnāṁ vidadhāti kāmān (Kaṭha Upaniṣad 2.2.13). God is ook eeuwig en wij zijn ook eeuwig. We zijn een essentieel onderdeel van God. Net zoals goud en kleine stukjes goud; beiden zijn goud. Hoewel ik een klein deeltje ben, een deeltje van goud of de ziel, toch ben ik ziel. Dus we krijgen deze informatie dat zowel God als wij, de levende wezens, eeuwig zijn. Nityo nityānām, nitya betekent eeuwig. Dus er zijn twee woorden. Eentje is enkelvoud, nitya, eeuwig, en de andere is meervoud, nityānām. Dus wij zijn het meervoud. Meervoud; eeuwigen. We weten niet wat de numerieke kracht van de levende wezens is. Ze worden omschreven als asaṅkhya. Asaṅkhya betekent ​​dat ze niet geteld kunnen worden. Miljoenen en triljoenen. Wat is dan het verschil tussen het enkelvoud en het meervoud? Het meervoud is afhankelijk van het enkelvoud. Eko bahūnāṁ vidadhāti kāmān. Het eeuwige enkelvoud geeft alle levensbehoeftes aan het meervoud, wij levende wezens. Dat is een feit, dat kunnen we onderzoeken met onze intelligentie.

Van de 8.400.000 verschillende levensvormen, zijn wij beschaafde mensen heel weinig. Maar van anderen is hun aantal heel groot. Net als in het water. Jalajā nava-lakṣāṇi. Er zijn 900.000 levensvormen in het water. Sthāvarā lakṣa-viṁśati; en 2.000.000 verschillende levensvormen in het plantenrijk, planten en bomen. Jalajā nava-lakṣāṇi sthāvarā lakṣa-viṁśati, kṛmayo rudra-saṅkhyayaḥ. En van de insecten zijn er 1.100.000 verschillende levensvormen. Kṛmayo rudra-saṅkhyayaḥ pakṣīṇāṁ daśa-lakṣaṇam. En van de vogels zijn er 1.000.000 levensvormen. Dan van de beesten met vier poten, paśavas triṁśa-lakṣāṇi, zijn er 3.000.000 levensvormen. En van de mens zijn er, catur-lakṣāṇi mānuṣaḥ, 400.000 levensvormen. Van die zijn de meeste onbeschaafd.