NL/Prabhupada 0650 - Kom uit deze verstrikking door deze perfecte yoga van Krishna-bewustzijn



Lecture on BG 6.2-5 -- Los Angeles, February 14, 1969

Revatīnandana: "In het materiële bestaan is men onderworpen aan de invloed van de geest en de zintuigen. In feite is de zuivere ziel verstrikt in de materiële wereld doordat het ego van de geest de baas wil spelen over de materiële natuur. Daarom moet de geest getraind worden zodat die niet wordt aangetrokken door de schittering van de materiële natuur. Op deze manier kan de geconditioneerde ziel gered worden. Men moet zich niet verlagen door de aantrekking tot zinsobjecten. Hoe meer men wordt aangetrokken door zinsobjecten, hoe meer men verstrikt raakt in het materiële bestaan. De beste manier om jezelf te ontwarren is om de geest altijd bezig te houden in Kṛṣṇa's dienst. Het Sanskriet woord "hi" wordt in dit vers gebruikt om dat punt te benadrukken, dat wil zeggen dat men dit moet doen. Er staat ook: Voor de mens is de geest is de oorzaak van gebondenheid en is de geest is de oorzaak van bevrijding. De geest geabsorbeerd met zinsobjecten is de oorzaak van gebondenheid, en de geest onthecht van zinsobjecten is de oorzaak van bevrijding. Daarom is de geest die altijd bezig is met Kṛṣṇa-bewustzijn de oorzaak van de hoogste bevrijding."

Prabhupāda: Ja. Er is geen kans. Als de geest altijd wordt beziggehouden met Kṛṣṇa-bewustzijn dan is er geen kans om in māyā-bewustzijn bezig te zijn. Hoe meer we onze geest bezig houden in Kṛṣṇa-bewustzijn, hoe meer je jezelf in het zonlicht plaatst, er is geen kans om in de duisternis te komen. Dat is het proces. Wat je wil, je bent vrij. Je kan jezelf in de kamer in het duister houden en je kan in het volle daglicht gaan. Dat hangt af van je keuze. Maar als je in het volle zonlicht komt is er geen kans op duisternis. Duisternis kan worden verdreven door het licht, maar het licht kan niet worden bedekt door de duisternis. Stel dat je in een donkere kamer bent. Je brengt een lamp. De duisternis is over. Maar je iets donkers neemt en naar het zonlicht gaat dan zal het verdwijnen.

Dus kṛṣṇa sūrya-sama māyā andhakāra (CC Madhya 22.31). Kṛṣṇa is net als het zonlicht. En māyā is net als de duisternis. Dus wat zal de duisternis doen in het zonlicht? Houd jezelf in het zonlicht dan zal de duisternis geen invloed op je hebben. Dit is de hele filosofie van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Blijf altijd bezig met Kṛṣṇa-bewustzijnsactiviteiten, dan kan māyā je niet raken. Omdat het voor de duisternis niet mogelijk is om invloed in het licht te hebben. Dat staat in het Śrīmad-Bhāgavatam.

Toen Vyāsadeva, volgens de opdracht van zijn spiritueel leraar, Nārada, door bhakti-yoga; bhakti-yogena praṇihite samyak, praṇihite 'male, bhakti-yogena manasi (SB 1.7.4). Dezelfde geest, manasi betekent geest. Wanneer verlicht door bhakti-yoga, bhakti-licht; bhakti-yogena manasi samyak praṇihite amale. Wanneer de geest volledig bevrijd raakt van alle vervuiling. Dat kan gedaan worden door bhakti-yoga. Bhakti-yogena manasi samyak praṇihite 'male apaśyat puruṣaṁ pūrṇam. Hij zag de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Māyāṁ ca tad-apāśrayam (SB 1.7.4). En hij zag māyā alleen op de achtergrond. Apāśrayam. Licht samen met duisternis. Net zoals er hier licht is. Er is hier ook een beetje duisternis. Dus de duisternis blijft onder de beschutting van het licht. Maar licht blijft niet onder de beschutting van duisternis. Dus Vyāsadeva zag Kṛṣṇa, de Allerhoogste Heer, en māyā, duisternis, apāśrayam, net onder Zijn beschutting.

En wie is deze māyā? Dat is uitgelegd. Yayā sammohito jīva (SB 1.7.5). Dezelfde māyā, dezelfde illusoire energie die de geconditioneerde zielen heeft bedekt. En wie zijn geconditioneerd? Yayā sammohito jīva ātmānaṁ tri-guṇātmakam (SB 1.7.5). Hoewel deze ziel zo licht is als Kṛṣṇa of God, hoewel klein. Maar hij identificeert zichzelf met de materiële wereld. Yayā sammohitaḥ, dit heet illusie als we ons identificeren met de materie.

yayā sammohito jīva
ātmānaṁ tri-guṇātmakam
paro 'pi manute 'narthaṁ
tat-kṛtaṁ cābhipadyate
(SB 1.7.5).

Hoewel hij transcendentaal is, is hij nog steeds bezig met onzinnige activiteiten. En zijn handelen wordt gedicteerd door māyā. Dit wordt heel goed uitgelegd in het Śrīmad-Bhāgavatam, in het eerste Canto, zevende hoofdstuk zal je het zien.

Dus dat is onze positie. We zijn spirituele vonken, licht gevende vonken. Maar nu zijn we door deze illusoire energie bedekt, māyā. En ons handelen wordt gedicteerd door māyā, en we raken steeds verder in de materiële energie verstrikt. Je moet uit deze verstrikking komen door deze yoga of perfecte yoga van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is het yoga-systeem.