NL/Prabhupada 0824 - In de spirituele wereld is geen onenigheid



751101 - Lecture BG 07.05 - Nairobi

Dus als je de menselijke natuur bestudeert, alles wat daar is dat is ook in God. Maar dat is perfect en onbeperkt, en wij hebben al deze chemicaliën en kwaliteiten in heel kleine hoeveelheid. En in contact met materie is het onvolmaakt. Dus als je bevrijd wordt van de materiële gebondenheid dan word je perfect. Je kan begrijpen dat: "Ik ben net zo goed als God, maar God is groot en ik ben heel erg klein." Dat is zelfrealisatie. Als je denkt: "Ik ben net zo goed als God", dat is jouw domheid. Je bent kwalitatief net zo goed als God, maar niet kwantitatief, je bent niet net zo groot als God. Dit is zelfrealisatie. Daarom zegt de śāstra: "Als de kleine kwantiteit van een spirituele vonk gelijk zou zijn geweest aan het grootste geheel, hoe is hij dan onder Zijn controle gekomen?" Dit is redeneren. We worden bestuurd. In de materiële sfeer worden we volledig bestuurd. Maar als we spiritueel vrij zijn dan worden we nog steeds bestuurd want God blijft de grootste en wij blijven klein.

Daarom is er in de spirituele wereld geen onenigheid. God is groot en wij zijn klein, er is geen onenigheid. Dat is de spirituele wereld. En in de materiële wereld betekent "God is groot, wij zijn klein" dat er onenigheid is. Dat is de materiële wereld. Probeer het onderscheid tussen de materiële wereld en de spirituele wereld te begrijpen. Het levende wezen is een heel klein deeltje van God, maar in de spirituele wereld is iedereen zich bewust van zijn positie. De levende wezens weten: "Wat is mijn positie? Ik ben een klein deeltje van God." Daarom is er geen onenigheid. Alles gaat goed. Hier in deze materiële wereld, hij is eigenlijk een klein deeltje van God maar er is onenigheid. Hij denkt ten onrechte: "Ik ben net zo goed als God." Dit is materieel leven. Als we vrij zijn van deze verkeerde levensopvatting, dat is bevrijding.

Daarom hebben alle bhakta's in principe aanvaard dat: "God is groot en ik ben een heel klein deeltje. Daarom, zoals het kleine de grote dient, is mijn echte plicht om God te dienen." Dit is bevrijding. Daarom moet elke bhakta die het principe heeft aanvaard dat: "God is groot, ik ben heel klein. Ik moet dienst verlenen aan de grote." Dat is de natuurlijk. Iedereen gaat naar kantoor, naar de fabriek, aan het werk. Wat is dit? Het grotere gaan dienen. Anders kan men thuis blijven. Waarom gaat men naar de fabriek, naar kantoor? Dit is de natuur, de kleine dient de grote.

Dus God is de grootste. Aṇor aṇīyān mahato mahīyān (Kaṭha Upaniṣad 1.2.20). Wat is dan je taak? Om Hem te dienen, dat is alles. Dit is je natuurlijke positie. In de materiële wereld gaat men iemand dienen, (onduidelijk) van iemand anders voor zijn brood, maar toch denkt hij: "Ik ben God." Kijk wat voor soort God hij is. (gelach) Dit is dwaasheid, hij denkt dat hij God is. Als hij van kantoor weggestuurd wordt zal hij zijn brood niet krijgen, en hij is God? Dit is de materiële wereld. Iedereen denkt: "Ik ben God." Daarom worden ze mūḍha's, dwazen, genoemd. Ze geven zich niet over aan God. Na māṁ duṣkṛtino mūḍhāḥ prapadyante narādhamāḥ māyayāpahṛta-jñānāḥ (BG 7.15). Apahṛta-jñānāḥ. Zijn echte kennis is weggenomen. Hij weet niet dat hij klein is en God groot is en het zijn taak is om God te dienen. Deze kennis is weggenomen. Māyayāpahṛta-jñānā āsuraṁ bhāvam āśritāḥ. Dit is het teken.

En door dat ene kenmerk kan je het begrijpen. Net zoals je door één rijstkorrel uit de hele pot met rijst te voelen je kan zien of de rijst gaar is. Net zo kan je door één kenmerk begrijpen wie een dwaas is. Door één kenmerk. Wat is dat? Na māṁ prapadyante. Hij is geen toegewijde van Kṛṣṇa, hij is een dwaas. Dat is alles. Je snapt meteen, zonder overwegingen, dat iedereen die geen toegewijde van Kṛṣṇa is, die niet bereid is zich aan Kṛṣṇa over te geven, een dwaas is. Dat is alles. Dit is onze conclusie.

Heel hartelijk dank. Hare Kṛṣṇa.