NL/Prabhupada 0445 - Het is mode geworden om Narayana met iedereen gelijk te stellen: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0445 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1977 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
(Vanibot #0023: VideoLocalizer - changed YouTube player to show hard-coded subtitles version)
 
Line 7: Line 7:
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0444 - Gopi's zijn geen geconditioneerde zielen, ze zijn bevrijde zielen|0444|NL/Prabhupada 0446 - Probeer niet om Laksmi van Narayana te scheiden|0446}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 15: Line 18:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|nFEneWj1i14|Dit is de mode geworden, om Narayana gelijk te stellen met iedereen<br/>- Prabhupāda 0445}}
{{youtube_right|qFjcMECrC00|Het is mode geworden om Narayana met iedereen gelijk te stellen<br/>- Prabhupāda 0445}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<mp3player>http://vaniquotes.org/w/images/770212SB-MAY_clip1.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/770212SB-MAY_clip1.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 27: Line 30:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
Pradyumna: Vertaling - "De godin van het fortuin, Lakṣmījī, werd gevraagd om te gaan voor de Heer van alle halfgoden aanwezig, die het uit angst niet konden doen. Maar zelfs zij had nog nooit zo'n prachtige en buitengewone vorm van de Heer gezien, en dus kon ze hem niet benaderen."
Pradyumna: Vertaling - De godin van het geluk, Lakṣmījī, werd door alle aanwezige halfgoden gevraagd om voor de Heer te gaan, die het zelf uit angst niet konden doen. Maar zelfs zij had nog nooit zo'n prachtige en buitengewone vorm van de Heer gezien, en dus kon ze Hem niet benaderen.  


Prabhupāda:  
Prabhupāda: <br />
 
:''sākṣāt śrīḥ preṣitā devair''
:sākṣāt śrīḥ preṣitā devair
:''dṛṣṭvā taṁ mahad adbhutam''
:dṛṣṭvā taṁ mahad adbhutam
:''adṛṣṭāśruta-pūrvatvāt''
:adṛṣṭāśruta-pūrvatvāt
:''sā nopeyāya śaṅkitā''
:sā nopeyāya śaṅkitā
:([[Vanisource:SB 7.9.2|SB 7.9.2]])
:([[Vanisource:SB 7.9.2|SB 7.9.2]])


Dus Śrī, Laksmi, ze is altijd in het gezelschap van Nārāyaṇa, Bhagavān. Lakṣmī-Nārāyaṇa. Waar Nārāyaṇa ook is, is er Lakṣmī. Aiśvaryasya samāgrasya vīryasya yaśasaḥ śriyaḥ (Viṣṇu Purāṇa 6.5.47). Śriyaḥ. Dus Bhagavān, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is altijd vol in zes volheden: aiśvarya, rijkdom; samāgrasya, alle rijkdom... Niemand kan concurreren met Hem. Hier in de materiële wereld is er concurrentie. Jij hebt duizend; Ik heb tweeduizend; een andere man heeft drieduizend of drie miljoen. Niemand kan zeggen: "Hier is het einde" Ik heb geld.' " Nee, dat is niet mogelijk. Er moet concurrentie zijn. Sama Ūrdhva. Sama betekent "gelijk" en Ūrdhva betekent "groter." Dus niemand kan gelijk met Nārāyaṇa worden, en niemand kan groter zijn dan Nārāyaṇa. Dit is uitgegroeid tot een mode tegenwoordig, dat daridra-nārāyaṇa. Nee. Daridra kan niet Nārāyaṇa noch Nārāyaṇa kan daridra zijn, omdat Nārāyaṇa altijd gepaard gaat met Śrī, Lakṣmījī. Hoe kan hij daridra worden? Dit zijn vervaardigde dwaze verbeeldingen, aparādha.  
Dus Śrī Lakṣmī is altijd in het gezelschap van Nārāyaṇa Bhagavān. Lakṣmī-Nārāyaṇa. Waar Nārāyaṇa is, daar is Lakṣmī. ''Aiśvaryasya samāgrasya vīryasya yaśasaḥ śriyaḥ'' (Viṣṇu Purāṇa 6.5.47). ''Śriyaḥ''. Dus Bhagavān, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is altijd volledig in zes volheden: ''aiśvarya'', rijkdom; ''samāgrasya'', alle rijkdom ... Niemand kan met Hem wedijveren. Hier in de materiële wereld is er competitie. Jij hebt duizend, ik heb tweeduizend, een andere man heeft drieduizend of drie miljoen. Niemand kan zeggen: "Hier is het einde, ik heb geld." Nee, dat is niet mogelijk. Er moet competitie zijn. ''Sama Ūrdhva''. ''Sama'' betekent "gelijk" en ''Ūrdhva'' betekent "groter." Dus niemand kan gelijk met Nārāyaṇa worden en niemand kan groter dan Nārāyaṇa zijn. Dit "''daridra-nārāyaṇa''" is tegenwoordig een mode geworden. Nee. ''Daridra'' kan geen Nārāyaṇa zijn, noch kan Nārāyaṇa ''daridra'' zijn. Want Nārāyaṇa is altijd samen met Śrī Lakṣmījī. Hoe kan hij ''daridra'' zijn? Dit zijn domme verzonnen inbeeldingen, ''aparādha''.  


:yas tu nārāyaṇaṁ devaṁ
:''yas tu nārāyaṇaṁ devaṁ''
:brahmā-rudrādi-daivataiḥ
:''brahmā-rudrādi-daivataiḥ''
:samatvena vikṣeta
:''samatvena vikṣeta''
:sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam
:''sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam''
:([[Vanisource:CC Madhya 18.116|CC Madhya 18.116]])
:([[Vanisource:CC Madhya 18.116|CC Madhya 18.116]])


Sastra zegt, yas tu nārāyaṇaṁ devam. Nārāyaṇa, de Allerhoogste Heer... Brahmā-rudrādi daivataiḥ. Wat te spreken over daridra, zelfs als je Nārāyaṇa gelijkstelt met zulke grote, grote halfgoden zoals Brahmā of als Lord Śiva, als je kijkt dat "Nārāyaṇa is zo goed als Lord Brahma of Heer Śiva," samatvena vikṣeta sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam, onmiddellijk is hij een pāṣaṇḍi. Pāṣaṇḍi betekent meest ellendig. Dit is het śāstric gebod. Yas tu nārāyaṇaṁ devam brahmā-rudrādi-daivataiḥ samatvena. Dus dit is een modeverschijnsel geworden, om Nārāyaṇa met iedereen gelijk te stellen. Dus op deze manier is de Indiase cultuur ontmanteld. Nārāyaṇa kan niet gelijk zijn. Nārāyaṇa zegt persoonlijk in de Bhagavad Gita, mattaḥ parataraṁ nānyat kiñcid asti dhanañjaya ([[Vanisource:BG 7.7|BG 7.7]]). Een ander woord wordt gebruikt: asamaurdhva. Niemand kan gelijk met Nārāyaṇa, Viṣṇu-tattva zijn. Nee. Oṁ tad viṣṇoḥ paramaṁ padaṁ sadā paśyanti sūrayaḥ (Ṛg Veda 1.22.20). Dit is Ṛg mantra. Viṣṇoḥ padaṁ paramaṁ padam. Bhagavān wordt toegesproken door Arjuna, paraṁ brahma paraṁ dhāma pavitraṁ paramaṁ bhavān ([[Vanisource:BG 10.12|BG 10.12]]). Paramaṁ bhavān. Dus deze pāṣaṇḍī verbeelding zal je vooruitgang in het spirituele leven doden. Māyāvāda. Māyāvāda. Dus daarom heeft Chaitanya Mahāprabhu ten strengste verboden te associëren met māyāvādī. Māyāvādī bhāṣya śunile haya sarva-naśa ([[Vanisource:CC Madhya 6.169|CC Madhya 6.169]]): "Iedereen die omgang heeft gehad met de māyāvādī, zijn geestelijk leven is over." Sarva--naśa. Māyāvādī haya kṛṣṇe aparādhi. Je moet heel, heel voorzichtig zijn om deze māyāvādī rakkers te vermijden. Er kan niet zoiets zijn als 'Nārāyaṇa is daridra geworden." Het is onmogelijk.  
''Śastra'' zegt: ''yas tu nārāyaṇaṁ devam''. Nārāyaṇa, de Allerhoogste Heer ... ''Brahmā-rudrādi daivataiḥ''. Wat te zeggen van ''daridra'', zelfs al stel je Nārāyaṇa gelijk met grote halfgoden zoals Brahmā of heer Śiva. Als hij Nārāyaṇa gelijk ziet met heer Brahmā of heer Śiva, ''samatvena vikṣeta sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam'', is hij onmiddellijk een ''pāṣaṇḍi''. ''Pāṣaṇḍi'' betekent meest ellendig. Dit is het ''śāstric'' gebod. ''Yas tu nārāyaṇaṁ devam brahmā-rudrādi-daivataiḥ samatvena''. Dus het is mode geworden om Nārāyaṇa met iedereen gelijk te stellen. Dus op deze manier is de Indiase cultuur gesloopt.  
 
Nārāyaṇa kan niet gelijk zijn. Nārāyaṇa zegt persoonlijk in de Bhagavad-gītā: ''mattaḥ parataraṁ nānyat kiñcid asti dhanañjaya'' ([[NL/BG 7.7|BG 7.7]]). Er wordt een ander woord gebruikt: ''asamaurdhva''. Niemand kan gelijk zijn met Nārāyaṇa, Viṣṇu-''tattva''. Nee. ''Oṁ tad viṣṇoḥ paramaṁ padaṁ sadā paśyanti sūrayaḥ'' (Ṛg Veda 1.22.20). Dit is ''Ṛg mantra''. ''Viṣṇoḥ padaṁ paramaṁ padam''. Bhagavān wordt aangesproken door Arjuna: ''paraṁ brahma paraṁ dhāma pavitraṁ paramaṁ bhavān'' ([[NL/BG 10.12-13|BG 10.12]]). ''Paramaṁ bhavān''. Dus deze ''pāṣaṇḍī'' inbeelding zal je vooruitgang in het spirituele leven doden. ''Māyāvāda''.  


Dus Nārāyaṇa wordt altijd geassocieerd met sākṣāt śrīḥ. Śrī, vooral hier, Śrī, Lakṣmījī, wordt vermeld, dat zij voortdurend associeerd met Nārāyaṇa. Dat Śrī expansie is in de Vaikuṇṭhaloka. Laksmi-sahasra sata-sambrahma sevyamānam.
Dus daarom heeft Caitanya Mahāprabhu ten strengste verboden te associëren met ''māyāvādī''. ''Māyāvādī bhāṣya śunile haya sarva-naśa'' ([[Vanisource:CC Madhya 6.169|CC Madhya 6.169]]): Iedereen die omgaat met de ''māyāvādī'', zijn spirituele leven is over. ''Sarva-naśa''. ''Māyāvādī haya kṛṣṇe aparādhi''. Je moet heel erg voorzichtig zijn om deze ''māyāvādī'' dwazen te vermijden. Er kan niet zoiets zijn als: "Nārāyaṇa is ''daridra'' geworden." Het is onmogelijk.  


Dus Nārāyaṇa is altijd samen met ''sākṣāt śrīḥ''. Śrī, vooral hier, Śrī Lakṣmījī, wordt vermeld dat zij altijd samen is met Nārāyaṇa. Die Śrī expansie is in de Vaikuṇṭhaloka. ''Lakṣmī-sahasra śata-sambrahma sevyamānaṁ''


:cintāmaṇi prakara-sadmasu kalpa vṛkṣa
:''cintāmaṇi prakara-sadmasu kalpa vṛkṣa''
:lakśāvṛteṣu surabhīr abhipālayantam
:''lakśāvṛteṣu surabhīr abhipālayantam''
:lakṣmī sahasra-śata sambrahma-sevyamānaṁ
:''lakṣmī sahasra-śata sambrahma-sevyamānaṁ''
:govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi
:''govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi''
:(Bs. 5.29)
:(Bs. 5.29)


Niet alleen één Śrī, Laksmi, maar lakṣmī-sahasra-śata. En ze zijn de Heer aan het dienen, sambrahma sevyamānaṁ. We bidden tot Lakṣmījī met sambrahma, "Moeder, geef me een beetje geld. Geef me een beetje plezier, dan kan ik gelukkig zijn." We aanbidden Śrī. Toch blijft ze niet, Śrī. De andere naam van Śrī is Cañcalā. Cañcalā, ze is in deze materiële wereld. Vandaag kan ik miljonair zijn; morgen kan ik een bedelaar op straat zijn. Omdat iedere weelde is afhankelijk van geld. Dus geld, kan hier niemand hebben opgeborgen. Dat is niet mogelijk. Dat Śrī die zo flakkert, ze zijn de Heer aan het aanbidden met sambrahma, met respect. Hier denken we: "Laksmi kan dan wel niet weggaan," maar daar, Śrī denkt, "Kṛṣṇa kan niet weggaan." Dat is het verschil. Hier zijn we bang dat Laksmi weg kan gaan op elk moment, en ze zijn bang dat Kṛṣṇa kan verdwijnen. Dit is het verschil. Dus zoals Kṛṣṇa, zoals Nārāyaṇa, hoe Hij kan daridra zijn? Dit is allemaal verbeelding.  
Niet maar één Śrī Lakṣmī, maar ''lakṣmī-sahasra-śata''. En ze dienen de Heer, ''sambrahma sevyamānaṁ''. Wij bidden tot Lakṣmījī met ''sambrahma'': "Moeder, geef me een beetje geld. Doe me een gunst zodat ik gelukkig kan zijn." We aanbidden Śrī. Toch blijft ze niet, Śrī. Een andere naam van Śrī is Cañcalā. Ze is Cañcalā in deze materiële wereld. Vandaag kan ik miljonair zijn, morgen kan ik een bedelaar op straat zijn. Want elke weelde is afhankelijk van geld. Dus geld, hier kan niemand het voor zeker hebben. Dat is niet mogelijk. De Śrī, die zo instabiel is, ze aanbidden de Heer met ''sambrahma'', met respect. Hier hopen we dat Lakṣmī niet weg zal gaan, maar daar hoopt Śrī dat Kṛṣṇa niet weg zal gaan. Dat is het verschil. Hier zijn we bang dat Lakṣmī op elk moment weg kan gaan, en zij zijn bang dat Kṛṣṇa weg kan gaan. Dit is het verschil. Dus zo'n Kṛṣṇa, zo'n Nārāyaṇa, hoe kan Hij ''daridra'' zijn? Dit is allemaal inbeelding.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 15:57, 29 January 2021



Lecture on SB 7.9.2 -- Mayapur, February 12, 1977

Pradyumna: Vertaling - De godin van het geluk, Lakṣmījī, werd door alle aanwezige halfgoden gevraagd om voor de Heer te gaan, die het zelf uit angst niet konden doen. Maar zelfs zij had nog nooit zo'n prachtige en buitengewone vorm van de Heer gezien, en dus kon ze Hem niet benaderen.

Prabhupāda:

sākṣāt śrīḥ preṣitā devair
dṛṣṭvā taṁ mahad adbhutam
adṛṣṭāśruta-pūrvatvāt
sā nopeyāya śaṅkitā
(SB 7.9.2)

Dus Śrī Lakṣmī is altijd in het gezelschap van Nārāyaṇa Bhagavān. Lakṣmī-Nārāyaṇa. Waar Nārāyaṇa is, daar is Lakṣmī. Aiśvaryasya samāgrasya vīryasya yaśasaḥ śriyaḥ (Viṣṇu Purāṇa 6.5.47). Śriyaḥ. Dus Bhagavān, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is altijd volledig in zes volheden: aiśvarya, rijkdom; samāgrasya, alle rijkdom ... Niemand kan met Hem wedijveren. Hier in de materiële wereld is er competitie. Jij hebt duizend, ik heb tweeduizend, een andere man heeft drieduizend of drie miljoen. Niemand kan zeggen: "Hier is het einde, ik heb geld." Nee, dat is niet mogelijk. Er moet competitie zijn. Sama Ūrdhva. Sama betekent "gelijk" en Ūrdhva betekent "groter." Dus niemand kan gelijk met Nārāyaṇa worden en niemand kan groter dan Nārāyaṇa zijn. Dit "daridra-nārāyaṇa" is tegenwoordig een mode geworden. Nee. Daridra kan geen Nārāyaṇa zijn, noch kan Nārāyaṇa daridra zijn. Want Nārāyaṇa is altijd samen met Śrī Lakṣmījī. Hoe kan hij daridra zijn? Dit zijn domme verzonnen inbeeldingen, aparādha.

yas tu nārāyaṇaṁ devaṁ
brahmā-rudrādi-daivataiḥ
samatvena vikṣeta
sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam
(CC Madhya 18.116)

Śastra zegt: yas tu nārāyaṇaṁ devam. Nārāyaṇa, de Allerhoogste Heer ... Brahmā-rudrādi daivataiḥ. Wat te zeggen van daridra, zelfs al stel je Nārāyaṇa gelijk met grote halfgoden zoals Brahmā of heer Śiva. Als hij Nārāyaṇa gelijk ziet met heer Brahmā of heer Śiva, samatvena vikṣeta sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam, is hij onmiddellijk een pāṣaṇḍi. Pāṣaṇḍi betekent meest ellendig. Dit is het śāstric gebod. Yas tu nārāyaṇaṁ devam brahmā-rudrādi-daivataiḥ samatvena. Dus het is mode geworden om Nārāyaṇa met iedereen gelijk te stellen. Dus op deze manier is de Indiase cultuur gesloopt.

Nārāyaṇa kan niet gelijk zijn. Nārāyaṇa zegt persoonlijk in de Bhagavad-gītā: mattaḥ parataraṁ nānyat kiñcid asti dhanañjaya (BG 7.7). Er wordt een ander woord gebruikt: asamaurdhva. Niemand kan gelijk zijn met Nārāyaṇa, Viṣṇu-tattva. Nee. Oṁ tad viṣṇoḥ paramaṁ padaṁ sadā paśyanti sūrayaḥ (Ṛg Veda 1.22.20). Dit is Ṛg mantra. Viṣṇoḥ padaṁ paramaṁ padam. Bhagavān wordt aangesproken door Arjuna: paraṁ brahma paraṁ dhāma pavitraṁ paramaṁ bhavān (BG 10.12). Paramaṁ bhavān. Dus deze pāṣaṇḍī inbeelding zal je vooruitgang in het spirituele leven doden. Māyāvāda.

Dus daarom heeft Caitanya Mahāprabhu ten strengste verboden te associëren met māyāvādī. Māyāvādī bhāṣya śunile haya sarva-naśa (CC Madhya 6.169): Iedereen die omgaat met de māyāvādī, zijn spirituele leven is over. Sarva-naśa. Māyāvādī haya kṛṣṇe aparādhi. Je moet heel erg voorzichtig zijn om deze māyāvādī dwazen te vermijden. Er kan niet zoiets zijn als: "Nārāyaṇa is daridra geworden." Het is onmogelijk.

Dus Nārāyaṇa is altijd samen met sākṣāt śrīḥ. Śrī, vooral hier, Śrī Lakṣmījī, wordt vermeld dat zij altijd samen is met Nārāyaṇa. Die Śrī expansie is in de Vaikuṇṭhaloka. Lakṣmī-sahasra śata-sambrahma sevyamānaṁ

cintāmaṇi prakara-sadmasu kalpa vṛkṣa
lakśāvṛteṣu surabhīr abhipālayantam
lakṣmī sahasra-śata sambrahma-sevyamānaṁ
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi
(Bs. 5.29)

Niet maar één Śrī Lakṣmī, maar lakṣmī-sahasra-śata. En ze dienen de Heer, sambrahma sevyamānaṁ. Wij bidden tot Lakṣmījī met sambrahma: "Moeder, geef me een beetje geld. Doe me een gunst zodat ik gelukkig kan zijn." We aanbidden Śrī. Toch blijft ze niet, Śrī. Een andere naam van Śrī is Cañcalā. Ze is Cañcalā in deze materiële wereld. Vandaag kan ik miljonair zijn, morgen kan ik een bedelaar op straat zijn. Want elke weelde is afhankelijk van geld. Dus geld, hier kan niemand het voor zeker hebben. Dat is niet mogelijk. De Śrī, die zo instabiel is, ze aanbidden de Heer met sambrahma, met respect. Hier hopen we dat Lakṣmī niet weg zal gaan, maar daar hoopt Śrī dat Kṛṣṇa niet weg zal gaan. Dat is het verschil. Hier zijn we bang dat Lakṣmī op elk moment weg kan gaan, en zij zijn bang dat Kṛṣṇa weg kan gaan. Dit is het verschil. Dus zo'n Kṛṣṇa, zo'n Nārāyaṇa, hoe kan Hij daridra zijn? Dit is allemaal inbeelding.