NL/Prabhupada 0445 - Het is mode geworden om Narayana met iedereen gelijk te stellen

Revision as of 00:40, 8 March 2016 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0445 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1977 Category:NL-Quotes - Lec...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

Lecture on SB 7.9.2 -- Mayapur, February 12, 1977

Pradyumna: Vertaling - "De godin van het fortuin, Lakṣmījī, werd gevraagd om te gaan voor de Heer van alle halfgoden aanwezig, die het uit angst niet konden doen. Maar zelfs zij had nog nooit zo'n prachtige en buitengewone vorm van de Heer gezien, en dus kon ze hem niet benaderen."

Prabhupāda:

sākṣāt śrīḥ preṣitā devair
dṛṣṭvā taṁ mahad adbhutam
adṛṣṭāśruta-pūrvatvāt
sā nopeyāya śaṅkitā
(SB 7.9.2)

Dus Śrī, Laksmi, ze is altijd in het gezelschap van Nārāyaṇa, Bhagavān. Lakṣmī-Nārāyaṇa. Waar Nārāyaṇa ook is, is er Lakṣmī. Aiśvaryasya samāgrasya vīryasya yaśasaḥ śriyaḥ (Viṣṇu Purāṇa 6.5.47). Śriyaḥ. Dus Bhagavān, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is altijd vol in zes volheden: aiśvarya, rijkdom; samāgrasya, alle rijkdom... Niemand kan concurreren met Hem. Hier in de materiële wereld is er concurrentie. Jij hebt duizend; Ik heb tweeduizend; een andere man heeft drieduizend of drie miljoen. Niemand kan zeggen: "Hier is het einde" Ik heb geld.' " Nee, dat is niet mogelijk. Er moet concurrentie zijn. Sama Ūrdhva. Sama betekent "gelijk" en Ūrdhva betekent "groter." Dus niemand kan gelijk met Nārāyaṇa worden, en niemand kan groter zijn dan Nārāyaṇa. Dit is uitgegroeid tot een mode tegenwoordig, dat daridra-nārāyaṇa. Nee. Daridra kan niet Nārāyaṇa noch Nārāyaṇa kan daridra zijn, omdat Nārāyaṇa altijd gepaard gaat met Śrī, Lakṣmījī. Hoe kan hij daridra worden? Dit zijn vervaardigde dwaze verbeeldingen, aparādha.

yas tu nārāyaṇaṁ devaṁ
brahmā-rudrādi-daivataiḥ
samatvena vikṣeta
sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam
(CC Madhya 18.116)

Sastra zegt, yas tu nārāyaṇaṁ devam. Nārāyaṇa, de Allerhoogste Heer... Brahmā-rudrādi daivataiḥ. Wat te spreken over daridra, zelfs als je Nārāyaṇa gelijkstelt met zulke grote, grote halfgoden zoals Brahmā of als Lord Śiva, als je kijkt dat "Nārāyaṇa is zo goed als Lord Brahma of Heer Śiva," samatvena vikṣeta sa pāṣaṇḍi bhaved dhruvam, onmiddellijk is hij een pāṣaṇḍi. Pāṣaṇḍi betekent meest ellendig. Dit is het śāstric gebod. Yas tu nārāyaṇaṁ devam brahmā-rudrādi-daivataiḥ samatvena. Dus dit is een modeverschijnsel geworden, om Nārāyaṇa met iedereen gelijk te stellen. Dus op deze manier is de Indiase cultuur ontmanteld. Nārāyaṇa kan niet gelijk zijn. Nārāyaṇa zegt persoonlijk in de Bhagavad Gita, mattaḥ parataraṁ nānyat kiñcid asti dhanañjaya (BG 7.7). Een ander woord wordt gebruikt: asamaurdhva. Niemand kan gelijk met Nārāyaṇa, Viṣṇu-tattva zijn. Nee. Oṁ tad viṣṇoḥ paramaṁ padaṁ sadā paśyanti sūrayaḥ (Ṛg Veda 1.22.20). Dit is Ṛg mantra. Viṣṇoḥ padaṁ paramaṁ padam. Bhagavān wordt toegesproken door Arjuna, paraṁ brahma paraṁ dhāma pavitraṁ paramaṁ bhavān (BG 10.12). Paramaṁ bhavān. Dus deze pāṣaṇḍī verbeelding zal je vooruitgang in het spirituele leven doden. Māyāvāda. Māyāvāda. Dus daarom heeft Chaitanya Mahāprabhu ten strengste verboden te associëren met māyāvādī. Māyāvādī bhāṣya śunile haya sarva-naśa (CC Madhya 6.169): "Iedereen die omgang heeft gehad met de māyāvādī, zijn geestelijk leven is over." Sarva--naśa. Māyāvādī haya kṛṣṇe aparādhi. Je moet heel, heel voorzichtig zijn om deze māyāvādī rakkers te vermijden. Er kan niet zoiets zijn als 'Nārāyaṇa is daridra geworden." Het is onmogelijk.

Dus Nārāyaṇa wordt altijd geassocieerd met sākṣāt śrīḥ. Śrī, vooral hier, Śrī, Lakṣmījī, wordt vermeld, dat zij voortdurend associeerd met Nārāyaṇa. Dat Śrī expansie is in de Vaikuṇṭhaloka. Laksmi-sahasra sata-sambrahma sevyamānam.


cintāmaṇi prakara-sadmasu kalpa vṛkṣa
lakśāvṛteṣu surabhīr abhipālayantam
lakṣmī sahasra-śata sambrahma-sevyamānaṁ
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi
(Bs. 5.29)

Niet alleen één Śrī, Laksmi, maar lakṣmī-sahasra-śata. En ze zijn de Heer aan het dienen, sambrahma sevyamānaṁ. We bidden tot Lakṣmījī met sambrahma, "Moeder, geef me een beetje geld. Geef me een beetje plezier, dan kan ik gelukkig zijn." We aanbidden Śrī. Toch blijft ze niet, Śrī. De andere naam van Śrī is Cañcalā. Cañcalā, ze is in deze materiële wereld. Vandaag kan ik miljonair zijn; morgen kan ik een bedelaar op straat zijn. Omdat iedere weelde is afhankelijk van geld. Dus geld, kan hier niemand hebben opgeborgen. Dat is niet mogelijk. Dat Śrī die zo flakkert, ze zijn de Heer aan het aanbidden met sambrahma, met respect. Hier denken we: "Laksmi kan dan wel niet weggaan," maar daar, Śrī denkt, "Kṛṣṇa kan niet weggaan." Dat is het verschil. Hier zijn we bang dat Laksmi weg kan gaan op elk moment, en ze zijn bang dat Kṛṣṇa kan verdwijnen. Dit is het verschil. Dus zoals Kṛṣṇa, zoals Nārāyaṇa, hoe Hij kan daridra zijn? Dit is allemaal verbeelding.