NL/Prabhupada 0270 - Iedereen heeft zijn natuurlijke neigingen

Revision as of 22:39, 1 October 2020 by Elad (talk | contribs) (Text replacement - "(<!-- (BEGIN|END) NAVIGATION (.*?) -->\s*){2,}" to "<!-- $2 NAVIGATION $3 -->")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Lecture on BG 2.7 -- London, August 7, 1973

Pradyumna: Vertaling: "Nu ben ik verward over mijn plicht en heb alle gemoedsrust verloren door deze zwakte. In deze toestand vraag ik U om me duidelijk te vertellen wat het beste is voor mij. Ik ben nu Uw leerling en geef mijn ziel aan U over. Instrueer mij alstublieft."

Prabhupāda: Dit is een heel belangrijk vers in de Bhagavad-gītā. Het is een keerpunt in het leven. Kārpaṇya-doṣa. Gierig, doṣa betekent gebrek. Wanneer men niet handelt in overeenstemming met zijn positie is dat fout. En dat wordt gierig genoemd. Dus iedereen heeft zijn natuurlijke neigingen, svabhāva. Yasya hi svabhāvasya tasyāso duratikramaḥ. Svabhāva, natuurlijke neigingen. Het is een bekend voorbeeld dat wordt gegeven: yasya hi yaḥ svabhāvasya tasyāso duratikramaḥ. Gewoonte is de tweede natuur. Iemand die een gewoonte heeft, of zijn natuur die kenmerkend is, dat is heel moeilijk te veranderen. Het voorbeeld wordt gegeven: śvā yadi kriyate rājā saḥ kiṁ na so uparhanam. Als je een hond de koning maakt, betekent het dat hij geen schoenen zal likken? Ja, de natuur van een hond is om schoenen te likken. Dus zelfs als je hem kleedt als een koning en op een troon laat zitten, nog steeds, zodra hij een schoen ziet zal hij opspringen en likken. Dit heet svabhāva. Kārpaṇya-doṣa.

Dus in het dierlijke leven is het niet mogelijk om de eigen natuur, die is gegeven door de materiële energie, prakṛti, te veranderen. Prakṛteḥ kriyamāṇāni (BG 3.27). Kāraṇaṁ guṇa-saṅgo 'sya, kāraṇaṁ guṇa-sangaḥ asya sad-asad-janma-yoniṣu (BG 13.22). Waarom? Alle levende wezens zijn een essentieel onderdeel van God. Daarom is oorspronkelijk de karakteristiek van het levende wezen zo goed als God. Het is gewoon een kwestie van kwantiteit. Kwaliteit is hetzelfde. Mamaivāṁśo jīva-bhūtaḥ (BG 15.7). Hetzelfde voorbeeld. Als je een druppel zeewater neemt, de kwaliteit, de chemische samenstelling is gelijk. Maar de hoeveelheid verschilt. Het is een druppel, en de zee is een uitgestrekte oceaan. Vergelijkbaar zijn wij precies van dezelfde kwaliteit als Kṛṣṇa. We kunnen bestuderen. Waarom zeggen mensen dat God onpersoonlijk is? Als ik van dezelfde kwaliteit ben dan is dus God ook een persoon, hoe kan Hij onpersoonlijk zijn? Als wij kwalitatief één zijn, als ik dan individualiteit voel, waarom zou God individualiteit ontzegd worden? Dit is andere onzin. De impersonalistische dwazen kunnen niet begrijpen wat de aard van God is. In de Bijbel staat ook: "De mens is gemaakt naar God's evenbeeld." Je kan Gods kwaliteit bestuderen door je eigen of andermans kwaliteit te bestuderen. Het verschil is gewoon dat de hoeveelheid anders is. Ik heb een kwaliteit, een productieve capaciteit. We produceren ook, elke individuele ziel maakt iets. Maar wat hij maakt kan niet worden vergeleken met wat God maakt. Dat is het verschil. Wij maken een vliegtuig. We zijn erg trots: "Nu hebben we de spoetnik ontworpen, die gaat naar de maan." Maar dat is niet perfect. Hij komt terug. Maar God heeft zoveel vliegende planeten gemaakt, miljoenen en miljarden planeten, hele zware planeten. Net zoals deze planeet zoveel grote bergen en de zee draagt, maar toch vliegt die. Hij zweeft in de lucht als een wattenstaafje. Dit is Gods kracht. Gām āviśya (BG 15.13). In de Bhagavad-gītā staat: ahaṁ dhārayāmy ojasā. Wie handhaaft al deze grote planeten? We verklaren het met zwaartekracht. En in de śāstra vinden we dat het wordt gedragen door Saṅkarṣaṇa.