NL/Prabhupada 0270 - Iedereen heeft zijn natuurlijke neigingen

Revision as of 12:44, 13 July 2016 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0270 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1973 Category:NL-Quotes - Lec...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

Lecture on BG 2.7 -- London, August 7, 1973

Pradyumna: Vertaling: "Nu ben ik verward over mijn plicht en heb alle kalmte verloren als gevolg van zwakte. In deze toestand vraag ik U om me duidelijk te vertellen wat het beste is voor mij. Ik ben nu Uw leerling en geef me volkomen aan U over. Gelieve me te instrueren."

Prabhupāda: Dit is een zeer belangrijk vers in de Bhagavad-gītā. Het is een keerpunt in het leven. Kārpaṇya-doṣa. Gierig, doṣa betekent gebrek. Wanneer men niet handelt in overeenstemming met zijn positie, dat is fout. En dat wordt gierig genoemd. Dus iedereen heeft zijn natuurlijke neigingen, svabhāva. Yasya hi svabhāvasya tasyāso duratikramaḥ. Svabhāva, natuurlijke neigingen. Het is een bekend voorbeeld, het wordt gegeven, dat yasya hi yaḥ svabhāvasya tasyāso duratikramaḥ. Iemand... Gewoonte is de tweede natuur. Iemand die heeft, die de gewoonte heeft, of iemand waarvan de aard, kenmerkend in zekere zin, het is zeer moeilijk te veranderen. Het voorbeeld wordt gegeven: śvā yadi kriyate rājā saḥ kiṁ na so uparhanam. Als je van een hond een koning maakt, betekent het dat hij geen schoenen zal likken? Ja, de geaardheid van een hond is om schoenen te likken. Dus zelfs als je hem kleedt als een koning en laat hem gaan zitten op een troon, nog steeds, zodra hij een schoen ziet, hij zal dan springen en likken. Dit heet svabhāva. Kārpaṇya-doṣa.

Dus in het dierlijk leven, is het niet mogelijk om de eigen aard, die wordt gegeven door de materiële energie, prakṛti, te veranderen. Prakṛteḥ kriyamāṇāni (BG 3.27). Kāraṇaṁ guṇa-saṅgo 'sya, kāraṇaṁ guṇa-sangaḥ asya sad-asad-janma-yoniṣu (BG 13.22). Waarom? Alle levende wezens zijn een essentieel onderdeel van God. Daarom oorspronkelijk is de karakteristiek van het levend wezen zo goed als God. Het is gewoon een kwestie van kwantiteit. Kwaliteit is hetzelfde. Kwaliteit is hetzelfde. Mamaivāṁśo jīva-bhūtaḥ (BG 15.7). Hetzelfde voorbeeld. Als je een druppel zeewater neemt, de kwaliteit, de chemische samenstelling is gelijk. Maar de hoeveelheid verschilt. Het is een druppel, en de zee is een uitgestrekte oceaan. Op dezelfde manier, we zijn precies van dezelfde kwaliteit als Kṛṣṇa. We kunnen studeren. Waarom zeggen mensen dat God onpersoonlijk is? Als ik van dezelfde kwaliteit ben, dus God is ook een persoon, hoe kan Hij onpersoonlijk zijn? Als wij kwalitatief één zijn, daarna als ik me individueel voel, dus waarom zou God individualiteit moeten worden geweigerd? Dit is andere onzin. De impersonalistische deugnieten, ze kunnen niet begrijpen wat de aard van God is. In de Bijbel ook wordt gezegd: "De mens is gemaakt naar God's evenbeeld." Je kan Gods kwaliteit bestuderen door het bestuderen van de kwaliteit van jouw of iemands kwaliteit. Het verschil is gewoon dat de hoeveelheid anders is. Ik heb een beetje kwaliteit, een beetje productieve capaciteit. We produceren ook, elke individuele ziel produceert iets. Maar zijn productie kan niet worden vergeleken met de productie van God. Dat is het verschil. Wij produceren een vliegmachine. We zijn erg trots: "Nu hebben we de spoetnik ontdekt. Het gaat naar de maan planeet." Maar dat is niet perfect. Het komt terug. Maar God heeft zoveel vliegende planeten geproduceerd, miljoenen en miljarden planeten, heel zwaar, zware planeten. Net als deze planeet zoveel grote, grote bergen, de zee draagt, maar toch vliegt. Het zweeft in de lucht, net als een wattenstaafje. Dit is Gods kracht. Gām āviśya (BG 15.13). In de Bhagavad-gītā zul je vinden: aham dhārayāmy ojasā. Wie handhaaft al deze grote, grote planeten? We verklaren de zwaartekracht. En in de śāstra vinden we dat het wordt gedragen door Saṅkarṣaṇa.