NL/Prabhupada 0615 - Werk voor Krishna met liefde en enthousiasme, dat is je Krishna-bewuste leven

Revision as of 15:33, 8 August 2016 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0615 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1973 Category:NL-Quotes - Lec...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

Lecture on BG 1.30 -- London, July 23, 1973

De Māyāvādīs, er zijn twee soorten van Māyāvādīs: de impersonalisten en de aanhangers van de leegte. Ze zijn allemaal Māyāvādī. Dus hun filosofie is goed tot zo ver, omdat een dwaze man niet meer dan dit kan begrijpen. Een dwaze man, als hij verneemt dat er beter leven in de spirituele wereld is, om dienaar van God te worden, Kṛṣṇa, ze denken, "Ik werd dienaar van deze materiële wereld. Ik heb zoveel geleden. Opnieuw dienaar van Kṛṣṇa?" "Oh ..." Ze huiveren, "Oh, nee, nee. Dit is niet goed. Dit is niet goed." Zodra ze horen van de toegewijde dienst, denken ze aan deze dienst, deze onzin dienst. Ze kunnen er niet aan denken dat er sprake is van toegewijde dienst, maar er is gewoon ānanda. Men staat nog meer te popelen om Hem te kunnen dienen, Kṛṣṇa. Dat is de spirituele wereld. Dat kunnen ze niet begrijpen. Dus deze nirviśeṣavādī, impersonalisten, ze denken zoals dat. Net als een zieke man liggend op het bed, en als hij wordt geïnformeerd dat "Als u genezen zult zijn, zult u in staat zijn om lekker te eten, bent u in staat om te lopen," hij denkt dat "Weer lopen? Weer eten?" Omdat hij gewend is om een bittere pil te eten en sāgudānā, niet erg smakelijk, en zo veel dingen, de ontlasting en urine, de activiteiten op het bed. Dus zodra ze op de hoogte zijn dat "Na genezing is er ook ontlasting en urine en eten, maar dat is zeer smakelijk," hij kan dat niet begrijpen. Hij zegt: "Het is zoiets als dit."

Dus de Māyāvādī impersonalisten, ze kunnen niet begrijpen dat het dienen van Kṛṣṇa gewoon plezier en gelukzalig is. Ze kunnen niet begrijpen. Daarom worden ze impersonalisten: "Nee, de Absolute Waarheid kan geen persoon zijn." Dat is een andere kant van de Boeddha filosofie. Onpersoonlijk betekent nul. Dat is ook nul. Dus Boeddhistische filosofie, ze maken ook het uiteindelijke doel nul, en deze Māyāvādīs, ze maken ook het uiteindelijke doel... Na te viduḥ svārtha-gatiṁ hi viṣṇum (SB 7.5.31). Ze begrijpen niet dat er leven is, gelukzalig leven, door het dienen van Kṛṣṇa. Daarom, hier speelt Arjuna net als de gewone man. Dus zegt hij tegen Kṛṣṇa, "Je wilde me laten vechten, om gelukkig te worden, om het koninkrijk te krijgen, maar door het doden van mijn eigen mensen? Oh, nimittāni viparītāni. U misleidt me." Nimittāni ca viparītāni paśyāmi (BG 1.30). "Ik zal niet gelukkig worden door het doden van mijn eigen mensen. Dat is niet mogelijk. Hoe brengt U me er toe?" Dus hij zei, nimittāni ca viparītāni paśyāmi (BG 1.30). "Nee nee." Na ca śaknomy avasthātum: "Ik kan hier niet staan. Laat me teruggaan. Neem mijn wagen terug. Ik zal hier niet blijven." Na ca śaknomy avasthātuṁ bhramatīva ca me manaḥ (BG 1.30). "Ik wordt verbijsterd. Ik ben nu verbaasd."

Dus dit is de positie, de materiële wereld. Wij zijn altijd in de problemen, puzzel, en als er iets beter wordt voorgesteld aan de materialistische persoon, die "Kom tot het Kṛṣṇa-bewustzijn, je zult gelukkig zijn," hij ziet nimittāni viparītāni, tegenovergestelde. "Wat door dit Kṛṣṇa-bewustzijn zal ik gelukkig zijn? Mijn familie is in de problemen, of ik heb zo veel problemen. Wat zal dit Kṛṣṇa-bewustzijn me helpen? 'Nimittāni ca viparītāni. Dit is materiële voorwaarde van het leven. Dus het vereist tijd, een beetje tijd om het te begrijpen. Dat is de Bhagavad-gītā. Dezelfde Arjuna, is hij nu te vinden, nimittāni ca viparītāni. Wanneer hij de Bhagavad-gītā zal begrijpen, zal hij zeggen: "Ja, Kṛṣṇa, wat U zegt, het is juist. Het is goed." Want na het instrueren van Arjuna zal Kṛṣṇa hem vragen: "Nu, wat wil je doen?" Omdat Kṛṣṇa niet forceert. Kṛṣṇa zegt dat "Je geeft je over aan Mij." Hij wil niet dwingen, dat "Je moet je overgeven. Ik ben God. Jij bent Mijn essentieel onderdeel." Nee, dat zal Hij nooit zeggen. Omdat Hij je een beetje zelfstandigheid heeft gegeven, zal Hij het niet aanraken. Anders wat is het verschil tussen een steen en een levend wezen? Een levend wezen moet onafhankelijkheid hebben, maar het is heel klein. Die Kṛṣṇa raakt het niet aan. Hij zal het nooit aanraken. Je moet het eens zijn: "Ja, Kṛṣṇa, ik zal mezelf overgeven aan U. Ja. Dat is voor mijn voordeel." Dit is Kṛṣṇa-bewustzijn. U moet er vrijwillig mee eens zijn, niet afgezaagd, mechanisch. "Spiritueel meester zegt dat dit goed is. Oké laat mij het doen." Nee. Je moet het heel goed begrijpen. Teṣāṁ satata-yuktānāṁ bhajatāṁ prīti-pūrvakam (BG 10.10). Prīti, met liefde. Als je werkt, wanneer je voor Kṛṣṇa werkt met liefde en enthousiasme, dat is je Kṛṣṇa bewuste leven. Als je denkt dat "Het is afgezaagd, het is lastig, maar wat kan ik doen? Deze mensen vragen me om het te doen. Ik moet het doen," dat is niet Kṛṣṇa-bewustzijn. Je moet het vrijwillig en met veel plezier doen. Dan weet je. Utsāhān niścayād dhairyāt tat-tat-karma-pravartanāt, sato vṛtteḥ sādhu-saṅge ṣaḍbhir bhaktiḥ prasidhyati. U vindt in onze Upadeśāmṛta (NOI 3). Je moet altijd enthousiast zijn, utsāhāt. Dhairyāt, met geduld. Tat-tat-karma-pravartanāt. Niścayāt, niścayāt betekent met vertrouwen. "Als ik actief in de zaken van Kṛṣṇa ben, de activiteiten van Kṛṣṇa, Kṛṣṇa zal me zeker terug naar huis nemen, terug naar..." Niścayāt. En Kṛṣṇa zegt: man-manā bhava mad-bhakto mad-yājī māṁ namaskuru (BG 18.65). "Ik zal je terug nemen." Het wordt gesteld. Kṛṣṇa is geen leugenaar, dus we moeten werken met veel enthousiasme. Gewoon... Niet viparītāni. Dat zal door Arjuna worden geaccepteerd aan het einde. Kṛṣṇa zal hem vragen: "Mijn beste Arjuna, wat is je beslissing nu?" Arjuna zal zeggen: "Ja." Tvat prasādāt keśava naṣṭa-mohaḥ: (BG 18.73) "Al mijn illusie is nu verdwenen."

Dat is alles. Veel dank. Hare Kṛṣṇa.