NL/Prabhupada 0907 - In de spirituele wereld is zogenaamde immoraliteit ook goed

Revision as of 12:34, 26 March 2017 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Dutch Pages - 207 Live Videos Category:Prabhupada 0907 - in all Languages Category:NL...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

730419 - Lecture SB 01.08.27 - Los Angeles

Toegewijde leest:" ... wie zijn het eigendom van de materieel verarmden. Je hebt niets te maken met de acties en reacties van de materiële geaardheden der natuur. Je bent zelf-tevreden, en dus ben je de meest zachtaardige en meester over de monisten."

Prabhupāda: Dus namaḥ akiñcana-vittāya. Materieel verarmd. Dit is de eerste kwalificatie van een toegewijde. Iemand die niets van deze materiële wereld bezit. Hij zal simpelweg beschikken over Kṛṣṇa. Dat is akiñcana-Vitta. Akiñcana betekent iemand die alle materiële bezittingen heeft verloren. Want als je ook maar een fractie van het idee overhoud, zoals "Ik wil wezenlijk gelukkig worden op deze manier," zo lang, zal je een lichaam moeten accepteren.

De natuur is zo vriendelijk, dat op welke wijze u ook deze materiële wereld zou willen ervaren, zij zal u een passend lichaam geven onder leiding van de Heer. De Heer ligt in ieders hart. Dus Hij weet alles wat je nog wilt in de materiële wereld. Hij zal het u geven. "Ja, neem je het." Kṛṣṇa wil je de onbeperkte ervaring bieden die door materieel gewin te bereiken is, je zal nooit gelukkig zijn. Dit is Kṛṣṇa's doel. Het is de volledige vrijheid. Hoewel je maar een zeer beperkte vrijheid hebt gekregen, want wij zijn deel en onderdeel van Kṛṣṇa. Kṛṣṇa is volledig vrij, maar wij hebben diezelfde eigenschappen van vrijheid in ons, omdat we onderdeel zijn van Kṛṣṇa. De chemische samenstelling. De druppel zeewater heeft ook zout in zich. Hoewel het niet vergelijkbaar is met de hoeveelheid zout in de hele zee. Maar het stoffelijk zout is aanwezig. Dit is ons begrip. Janmādy asya yataḥ (SB 1.1.1). Wat we in de kleinste hoeveelheid hebben gekregen, ditzelfde is er in volledigheid in Kṛṣṇa. In volledigheid. Net als Kṛṣṇa zegt: mṛtyuḥ sarva-haraś ca aham.

Nu hebben we inderdaad een neiging tot andermans ding te stelen. Je kunt zeggen dat het stelen is. We hebben die neiging. Waarom? Kṛṣṇa heeft het ook. Kṛṣṇa staat bekend als de boter-dief. Het begin, ontnemen, stelen. Dus tenzij die neiging er is, hoe kan ik die krijgen? Maar Kṛṣṇa's neiging tot stelen is anders dan mijn stelen. Omdat ik materieel besmet ben, dus mijn stelen is afschuwelijk. Datzelfde stelen in het geestelijke absolute platform zo leuk en plezierig. Moeder Yaśodā geniet van Kṛṣṇa's activiteiten van het stelen. Dat is het verschil. Materiële en spirituele. Alle spirituele activiteiten, dat is allemaal goed en alle activiteiten materieel is allemaal slecht. Dit is het verschil. Hier, is een zogenaamde moraal, goedheid, ze zijn allemaal slecht... En in de geestelijke wereld, is de zogenaamde immoraliteit juist goed. Dat je moet begrijpen.

Net als te dansen met de onbekende vrouw in het holst van de nacht, dit is immoreel. Iedereen weet dat. In ieder geval, in de Vedische beschaving, het is niet toegestaan. Een jonge vrouw gaat naar een jonge man om in het holst van de nacht met hem te dansen. Dit zal in India nooit worden toegestaan​​. Nog steeds is het verboden. Maar we zien dat alle gopī, zodra zij de fluit hoorde, onmiddellijk kwamen. Dus materiaal gezien is dit immoreel, maar vanuit het geestelijke oogpunt, is het de grootste moraal. Net als Chaitanya zegt: ramyā kācid upāsanā vraja-vadhū-vargeṇā yā kalpitā. "Oh, er is geen betere manier van aanbidding dan wat werd bedacht door de Vraja-vadhūs, de jonge maagden van Vṛndāvana." Chaitanya was zeer streng met vrouwen. Ook in Zijn familie leven, Hij maakte nooit geen grap met vrouwen. Hij was een grappenmaker. Maar alleen, alleen met mannen. Hij maakte nooit een grap met vrouwen. Nee. Misschien slechts 1 keer maakte Hij een grap met zijn vrouw, Viṣṇu-Priya. Toen Śacīmātā naar iets op zoek was, hij maakte gewoon een woordgrapje: "Misschien heeft je schoondochter het ontnomen." Zijn hele leven is dit de enige grap die we terug vinden. Voor de rest was Hij zeer streng. Geen enkele vrouw kon in zijn buurt komen voor eerbetuigingen nadat Hij sannyāsī werd. Zij brengen eerbetuigingen van afstand. Maar Hij zegt: ramyā kācid upāsanā vraja-vadhū-vargeṇā yā kalpitā. Hij zegt: er is geen beter idee van aanbidden dan wat werd bedacht door de Vraja-vadhūs. En wat was de vraja-vadhūs conceptie'? Dat wilden ze Kṛṣṇa lief te hebben zonder enige beperking. Dus dit is niet immoreel. Dat moeten we begrijpen.