NL/Prabhupada 0908 - Ik kan proberen om gelukkig te worden, maar als Krishna het niet toestaat zal ik nooit gelukkig worden: Difference between revisions

 
(Vanibot #0005: NavigationArranger - update old navigation bars (prev/next) to reflect new neighboring items)
 
Line 9: Line 9:
[[Category:Dutch Language]]
[[Category:Dutch Language]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0907 - In de spirituele wereld is zogenaamde immoraliteit ook goed|0907|NL/Prabhupada 0909 - Ik was gedwongen om in deze positie te komen om de opdracht van mijn Guru Maharaja uit te voeren|0909}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 17: Line 20:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|5Ql05nKTsOg|Ik kan proberen om gelukkig te worden, maar als Krishna dit niet bekrachtigd zal ik nooit gelukkig worden<br/>- Prabhupāda 0908}}
{{youtube_right|5Ql05nKTsOg|Ik kan proberen om gelukkig te worden, maar als Krishna het niet toestaat zal ik nooit gelukkig worden<br/>- Prabhupāda 0908}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<mp3player>File:730419SB-LOS_ANGELES_clip2.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/730419SB-LOS_ANGELES_clip2.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 29: Line 32:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
Alles in relaties... Net als Prahlāda Mahārāja. Prahlāda Mahārāja staat erbij, en zijn vader wordt vermoord. Is dat moreel? Wilt u graag zien dat je vader wordt vermoord in uw aanwezigheid, en je staat te kijken? Je protesteert niet. Is dat moreel? Niemand zal goedkeuren, dat dit moreel is, nee. Maar eigenlijk is het wel zo gebeurd, dat Hiraṇyakaśipu werd gedood ... Het beeld is hier ergens, dat Prahlāda Mahārāja de moordenaar probeert een Bloemenkrans om te doen. (gelach) "Mijn lieve Heer, moordenaar, neemt U deze bloemenkrans. Je vermoordt mijn vader. Je bent een heel goede jongen."(Gelach) Zie je. Dit is, dit is geestelijk begrip. Niemand zal je bepalen dat ... Als je je vader niet kan beschermen, je moet protesteren, Je zou moeten huilen: "Hier is mijn vader, hij wordt vermoord Kom op, kom op, kom op help ...." Nee, hij staat klaar met een bloemenkrans. En toen hij gedood was, zei hij tegen Nrsimhadeva: "Mijn lieve Heer, nu is mijn vader gedood. Dus iedereen is blij. Maar nu ontstaat Uw boze bui." Niemand is ongelukkig. Hij zei precies dat woord. Modeta sādhur api vṛścika-sarpa-hatyā ([[Vanisource:SB 7.9.14|SB 7.9.14]]). Modeta sādhur api. Een sādhu, een heilige persoon, keurt nooit goed dat men moet worden gedood. Nooit. Zelfs een dier. Een sādhu keurt dat niet goed. Waarom moeten dieren worden gedood? Dat is een zaak van sādhu's. Maar Prahlāda Mahārāja zegt: modeta sādhur api. Een sādhu, een heilige persoon, is ook blij. Wanneer? Wanneer een schorpioen of een slang wordt gedood. Ze zijn ook levende wezens. Een sādhu is nooit tevreden om te zien dat een ander levend wezen gedood wordt, maar Prahlāda Mahārāja zegt: "Zelfs een sādhu is blij als een slang wordt gedood of een schorpioen wordt gedood. Dus mijn vader is net als een slang of schorpioen. Dus hij is vermoord. Daarom is iedereen tevreden." Iedereen was blij ... Een dergelijke demon die simpelweg problemen veroorzaakt voor toegewijden, zo'n demon, een zeer gevaarlijke demon. Dus wanneer een dergelijke demon wordt gedood, is zelfs een heilig persoon voldaan. Hoewel heilige personen, willen niet dat iemand gedood Moet worden. Dus Kṛṣṇa is akiñcana-vitta. Iemand die alles wezenlijk heeft verloren, voor hem is Kṛṣṇa de enige troost.  
Alles in relatie met ... Net als Prahlāda Mahārāja. Prahlāda Mahārāja staat erbij en zijn vader wordt gedood. Is dat moreel? Wil jij zien dat je vader wordt gedood in jouw aanwezigheid en je staat erbij? Je protesteert niet. Is dat moreel? Niemand zal ermee instemmen dat dit moreel is, nee. Maar eigenlijk is het zo gebeurd dat Hiraṇyakaśipu werd gedood ... De afbeelding is hier, en Prahlāda Mahārāja probeert de moordenaar een bloemenkrans om te doen. (gelach) "Mijn beste Heer, moordenaar, aanvaart deze bloemenkrans. U doodt mijn vader. U bent een heel goede jongen." (gelach) Snap je. Dit is spiritueel inzicht. Niemand zal goedkeuren dat je ... Als je je vader niet kan beschermen dan je moet protesteren, je moet schreeuwen: "Hier wordt mijn vader gedood. Kom op, kom op, help ..." Nee. Hij staat klaar met een bloemenkrans.  


Dus Kṛṣṇa is zo vriendelijk dat als iemand materiële welvaart wil, en, tegelijkertijd wil hij een toegewijde worden ... Dat staat in de Caitanya-caritāmṛta: "Iemand wil Mij. Tegelijkertijd wil hij de materiële welvaart. Hij is een dwaas. Hij is een dwaas." Dus mensen zijn erg bang om naar Kṛṣṇa-bewustzijn te komen. "Oh, mijn materiële welvaart eindigt hier." Omdat ze dat niet willen. Ze willen vasthouden aan ... Over het algemeen gaan ze naar de kerk, of naar de tempel voor materiële welvaart. "God geef ons heden ons dagelijks brood." Dit is materiële welvaart. Of "Geef me dit, geef me dat." Maar ze worden toch beschouwd als vroom omdat ze God hebben benaderd.  
En toen hij gedood was zei hij tegen Nṛsiṁhadeva: "Mijn lieve Heer, nu is mijn vader gedood. Dus iedereen is blij. Nu kan U Uw boze bui beëindigen." Niemand is ongelukkig. Hij zei precies die woorden. ''Modeta sādhur api vṛścika-sarpa-hatyā'' ([[Vanisource:SB 7.9.14|SB 7.9.14]]). ''Modeta sādhur api''. Een ''sādhu'', een heilige persoon, keurt nooit goed dat iemand gedood wordt. Nooit. Zelfs een dier. Een ''sādhu'' keurt dat niet goed. Waarom moeten dieren gedood worden? Dat is de taak van een ''sādhu's''. Maar Prahlāda Mahārāja zegt; ''modeta sādhur api''. Een ''sādhu'', een heilige persoon, is ook blij. Wanneer? Wanneer een schorpioen of een slang wordt gedood. Dat zijn ook levende wezens. Een ''sādhu'' is nooit tevreden om te zien dat een ander levend wezen wordt gedood, maar Prahlāda Mahārāja zegt; "Zelfs een ''sādhu'' is tevreden als een slang of een schorpioen wordt gedood. Dus mijn vader is als een slang en schorpioen. Dus hij is gedood. Daarom is iedereen tevreden." Zo'n demon die alleen problemen veroorzaakt voor toegewijden, zo'n heel gevaarlijke demon. Dus als zo'n demon wordt gedood is zelfs een heilig persoon tevreden. Hoewel heilige personen niet willen dat er iemand gedood wordt.  


De atheïstische klasse, zij benaderen niet. Zij zeggen: "Waarom moet ik tot God benaderen. Ik zal mijn eigen welvaart te creëren, door vooruitgang van de wetenschap, zal ik gelukkig zijn." Ze zijn duṣkṛtinaḥ, meest zondige, iemand die zegt: "Voor mijn voorspoed, ik zal afhangen van mijn eigen kracht, mijn eigen kennis." Ze zijn duṣkṛtinaḥ. Maar wie denkt: "Mijn welvaart hangt af van de genade van God," zij zijn vrome mensen. Ze zijn vroom. Want immers, zonder goedkeuring van God, kan niets worden bereikt. Dat is een feit. Tāvad tanur idaṁ tanūpekṣitānām (?). Dat is ook een verklaring... Dat we zo veel terugwerkende methoden hebben ontdekt voor het verminderen van onze noodlijdende toestand, maar als het niet wordt bekrachtigd door God, zullen deze terugwerkende methodes mislukken.  
Dus Kṛṣṇa is ''akiñcana-vitta'' ([[Vanisource:SB 1.8.27|SB 1.8.27]]). Voor iemand die materieel alles heeft verloren is Kṛṣṇa de enige troost. Dus Kṛṣṇa is zo vriendelijk dat als iemand materiële welvaart wil en tegelijkertijd een toegewijde wil worden ... Het staat in de Caitanya-caritāmṛta dat: "Iemand wil Mij en tegelijkertijd wil hij materiële welvaart. Die is een dommerik." Daarom zijn mensen heel bang om bij het Kṛṣṇa-bewustzijn te komen. "Oh, mijn materiële welvaart zal over zijn." Omdat ze dat niet willen. Ze willen vasthouden aan ... Over het algemeen gaan ze naar de kerk of naar de tempel voor materiële welvaart. "God geef ons dagelijks brood." Dit is materiële welvaart. Of: "Geef me dit, geef me dat." Maar ze worden ook als vroom beschouwd omdat ze God hebben benaderd.  


Het voorbeeld is... Wanneer een zeer gekwalificeerde arts een goed medicijn heeft ontdekt. Dat is in orde. Maar wanneer een man ziek is, vraag dan de arts: "Kun je het leven van deze patiënt te garanderen?" Hij zal nooit zeggen: "Nee, ik kan dat garanderen. Dat kan ik niet doen. Ik doe mijn best. Dat is alles." Dat betekent dat de bekrachtiging in de hand van God ligt. "Ik ben gewoon een instrument. Als God niet wil dat je leeft, dan al mijn medicijnen, al mijn wetenschappelijke kennis, medische kennis, het zal mislukken." De ultieme bekrachtiging is Kṛṣṇa. Zij, de dwazen, ze weten dit niet. Ze zijn, ze zijn ... Daarom heten ze mūḍha, boefjes. Dat wat je ook doet, dat is heel goed, maar uiteindelijk, als het niet wordt bekrachtigd door God, door Kṛṣṇa, zal dit allemaal mislukken. Ze weten dat niet. Daarom zijn ze mūḍhas. En een toegewijde weet dat: "Wat voor intelligentie ik ook heb, ik kan proberen om gelukkig te worden, Als Kṛṣṇa dit niet bekrachtigd, zal ik nooit gelukkig zijn." Dit is het onderscheid tussen toegewijde en niet-toegewijde.
De atheïstische klasse benadert niet. Zij zeggen: "Waarom zou ik God benaderen. Ik zal mijn eigen welvaart creëren, door vooruitgang van de wetenschap zal ik gelukkig zijn." Ze zijn ''duṣkṛtinaḥ'', de meest zondige, degene die zegt dat: "Voor mijn welvaart zal ik vertrouwen op mijn eigen kracht en mijn eigen kennis." Ze zijn ''duṣkṛtinaḥ''. Maar degene die denkt dat: "Mijn welvaart hangt af van de genade van God," die zijn vroom. Want tenslotte zonder goedkeuring van God kan niets worden bereikt. Dat is een feit. ''Tāvad tanur idaṁ tanūpekṣitānām''.  
 
We hebben zoveel tegenwerkende methodes ontdekt om onze rottige situatie te verminderen, maar als het niet wordt toegestaan door God zullen deze tegenwerkende methodes mislukken. Het voorbeeld is, je hebt een goed medicijn ontdekt en een heel gekwalificeerde arts. Dat is oké. Maar als iemand ziek is, vraag dan aan de arts: "Kan je het leven van deze patiënt garanderen?" Hij zal nooit zeggen: "Nee, ik kan dat doen. Dat kan ik niet doen. Ik doe mijn best. Dat is alles." Dat betekent dat de beslissing in Gods hand ligt. "Ik ben alleen een instrument. Als God niet wil dat je leeft dan zullen al mijn medicijnen, al mijn wetenschappelijke en medische kennis mislukken."  
 
De uiteindelijk beslissing ligt bij Kṛṣṇa. De domme mensen weten dit niet. Daarom worden ze ''mūḍha'', dwazen, genoemd. Dat wat je ook doet, dat is heel goed, maar uiteindelijk als het niet wordt toegestaan door God, door Kṛṣṇa, zal dit allemaal mislukken. Ze weten dat niet. Daarom zijn ze ''mūḍha's''. En een toegewijde weet dat: "Wat voor intelligentie ik ook heb, ik kan proberen gelukkig te worden, als Kṛṣṇa het niet toestaat zal ik nooit gelukkig zijn." Dit is het onderscheid tussen een toegewijde en niet-toegewijde.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 07:04, 1 October 2021



730419 - Lecture SB 01.08.27 - Los Angeles

Alles in relatie met ... Net als Prahlāda Mahārāja. Prahlāda Mahārāja staat erbij en zijn vader wordt gedood. Is dat moreel? Wil jij zien dat je vader wordt gedood in jouw aanwezigheid en je staat erbij? Je protesteert niet. Is dat moreel? Niemand zal ermee instemmen dat dit moreel is, nee. Maar eigenlijk is het zo gebeurd dat Hiraṇyakaśipu werd gedood ... De afbeelding is hier, en Prahlāda Mahārāja probeert de moordenaar een bloemenkrans om te doen. (gelach) "Mijn beste Heer, moordenaar, aanvaart deze bloemenkrans. U doodt mijn vader. U bent een heel goede jongen." (gelach) Snap je. Dit is spiritueel inzicht. Niemand zal goedkeuren dat je ... Als je je vader niet kan beschermen dan je moet protesteren, je moet schreeuwen: "Hier wordt mijn vader gedood. Kom op, kom op, help ..." Nee. Hij staat klaar met een bloemenkrans.

En toen hij gedood was zei hij tegen Nṛsiṁhadeva: "Mijn lieve Heer, nu is mijn vader gedood. Dus iedereen is blij. Nu kan U Uw boze bui beëindigen." Niemand is ongelukkig. Hij zei precies die woorden. Modeta sādhur api vṛścika-sarpa-hatyā (SB 7.9.14). Modeta sādhur api. Een sādhu, een heilige persoon, keurt nooit goed dat iemand gedood wordt. Nooit. Zelfs een dier. Een sādhu keurt dat niet goed. Waarom moeten dieren gedood worden? Dat is de taak van een sādhu's. Maar Prahlāda Mahārāja zegt; modeta sādhur api. Een sādhu, een heilige persoon, is ook blij. Wanneer? Wanneer een schorpioen of een slang wordt gedood. Dat zijn ook levende wezens. Een sādhu is nooit tevreden om te zien dat een ander levend wezen wordt gedood, maar Prahlāda Mahārāja zegt; "Zelfs een sādhu is tevreden als een slang of een schorpioen wordt gedood. Dus mijn vader is als een slang en schorpioen. Dus hij is gedood. Daarom is iedereen tevreden." Zo'n demon die alleen problemen veroorzaakt voor toegewijden, zo'n heel gevaarlijke demon. Dus als zo'n demon wordt gedood is zelfs een heilig persoon tevreden. Hoewel heilige personen niet willen dat er iemand gedood wordt.

Dus Kṛṣṇa is akiñcana-vitta (SB 1.8.27). Voor iemand die materieel alles heeft verloren is Kṛṣṇa de enige troost. Dus Kṛṣṇa is zo vriendelijk dat als iemand materiële welvaart wil en tegelijkertijd een toegewijde wil worden ... Het staat in de Caitanya-caritāmṛta dat: "Iemand wil Mij en tegelijkertijd wil hij materiële welvaart. Die is een dommerik." Daarom zijn mensen heel bang om bij het Kṛṣṇa-bewustzijn te komen. "Oh, mijn materiële welvaart zal over zijn." Omdat ze dat niet willen. Ze willen vasthouden aan ... Over het algemeen gaan ze naar de kerk of naar de tempel voor materiële welvaart. "God geef ons dagelijks brood." Dit is materiële welvaart. Of: "Geef me dit, geef me dat." Maar ze worden ook als vroom beschouwd omdat ze God hebben benaderd.

De atheïstische klasse benadert niet. Zij zeggen: "Waarom zou ik God benaderen. Ik zal mijn eigen welvaart creëren, door vooruitgang van de wetenschap zal ik gelukkig zijn." Ze zijn duṣkṛtinaḥ, de meest zondige, degene die zegt dat: "Voor mijn welvaart zal ik vertrouwen op mijn eigen kracht en mijn eigen kennis." Ze zijn duṣkṛtinaḥ. Maar degene die denkt dat: "Mijn welvaart hangt af van de genade van God," die zijn vroom. Want tenslotte zonder goedkeuring van God kan niets worden bereikt. Dat is een feit. Tāvad tanur idaṁ tanūpekṣitānām.

We hebben zoveel tegenwerkende methodes ontdekt om onze rottige situatie te verminderen, maar als het niet wordt toegestaan door God zullen deze tegenwerkende methodes mislukken. Het voorbeeld is, je hebt een goed medicijn ontdekt en een heel gekwalificeerde arts. Dat is oké. Maar als iemand ziek is, vraag dan aan de arts: "Kan je het leven van deze patiënt garanderen?" Hij zal nooit zeggen: "Nee, ik kan dat doen. Dat kan ik niet doen. Ik doe mijn best. Dat is alles." Dat betekent dat de beslissing in Gods hand ligt. "Ik ben alleen een instrument. Als God niet wil dat je leeft dan zullen al mijn medicijnen, al mijn wetenschappelijke en medische kennis mislukken."

De uiteindelijk beslissing ligt bij Kṛṣṇa. De domme mensen weten dit niet. Daarom worden ze mūḍha, dwazen, genoemd. Dat wat je ook doet, dat is heel goed, maar uiteindelijk als het niet wordt toegestaan door God, door Kṛṣṇa, zal dit allemaal mislukken. Ze weten dat niet. Daarom zijn ze mūḍha's. En een toegewijde weet dat: "Wat voor intelligentie ik ook heb, ik kan proberen gelukkig te worden, als Kṛṣṇa het niet toestaat zal ik nooit gelukkig zijn." Dit is het onderscheid tussen een toegewijde en niet-toegewijde.