"Dus er is geen dergelijke intelligentie, er is geen dergelijke kennis, en ze zijn erg trots. Dus als we echt willen ... Omdat deze dingen een geschenk van God zijn, kennis ... Het wordt hier uitgelegd, buddhir jñānam asammohaḥ (BG 10.4). Al deze dingen zijn een geschenk van God. Dus we moeten dit gebruiken. Deze menselijke vorm is ontwikkeld om de geschenken van God te gebruiken. God heeft ons lekker voedsel gegeven; God heeft ons intelligentie gegeven; God heeft ons kennis gegeven; nu heeft God ons boeken met kennis gegeven. Hij spreekt persoonlijk deze Bhagavad-gītā. Waarom gebruik je het niet? Waarom gebruik je het niet? Als we het gebruiken, dan mogen we trots zijn om Āryan of mens geworden te zijn."
|