"Deze dwaze personen, die denken dat, 'ik zal opgaan in de brahmayotir'; zij zijn minder intelligent, omdat ze daar niet kunnen bestaan. Hij heeft verlangens. Er is geen faciliteit om je verlangens te vervullen tenzij je naar Kṛṣṇa gaat. Daarom, om de verlangens te vervullen, komt hij wederom naar de materiële wereld. Omdat hij activiteiten wil, genot. Ānanda-mayo 'bhyāsāt (Vedānta-sūtra 1.1.12). De ziel en de Hoogste Heer zijn van nature vrolijk. Wanneer er sprake is van vrolijkheid dan moeten er verscheidenheden zijn. Dus er is geen verscheidenheid. Dus zonder verscheidenheid kan hij daar niet voor heel lang blijven. Hij moet komen. Maar omdat hij geen informatie heeft van de spirituele verscheidenheden, is hij gebonden om terug te keren naar de materiële verscheidenheid. Dat is alles."
|