"Ofwel neem je de materiële energie of spirituele energie of marginale energie, allemaal energieën van God, van Kṛṣṇa - maar ze handelen verschillend. Dus voor zover ik marginale energie ben, als ik onder de controle van de materiële energie ben, is dat mijn ongeluk. Maar als ik beheerst wordt door de spirituele energie, is dat mijn geluk. Daarom wordt in de Bhagavad-gītā gezegd, mahātmānas tu māṁ pārtha daivīṁ prakṛtim āśritāḥ (BG 9.13). Nemen zij toevlucht tot de spirituele energie, dan zijn ze mahātmā. En wat is hun symptoom: bhajanty ananya manaso, zich simpelweg bezig houdend met toegewijde dienst. Dat, dat is het."
|