"Kṛṣṇa is een rokkenjager. Dat is het hoogste vermaak van Kṛṣṇa, rāsa-līlā. Maar als er hier een man een rokkenjager wordt, is hij een verschrikkelijk persoon. Dat is de vergissing die men maakt: Kṛṣṇa als een ordinair persoon beschouwen. Avajānanti māṁ mūḍhā (BG 9.11). Zij zijn schelmen, dwazen, mānuṣīṁ tanum āśritam. Dit opzicht moet geleerd worden, hoe Kṛṣṇa Absoluut is in elke omstandigheid. Kṛṣṇa droeg op: "Ga gewoon een kleine leugen vertellen aan Droṇācārya." Nu zullen mensen verbaasd zijn, hoezo leert Kṛṣṇa iemand om te liegen? Dus raken ze verbijsterd. Maar men moet dus eigenlijk begrijpen wat Kṛṣṇa's positie is in alle omstandigheden. Dat vergt intelligentie."
|