NL/Prabhupada 0814 - God hoeft niets te doen. Hij is zelfvoorzienend. Hij heeft ook geen enkele ambitie: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0814 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1974 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
(Vanibot #0005: NavigationArranger - update old navigation bars (prev/next) to reflect new neighboring items)
 
Line 7: Line 7:
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0813 - Ware onafhankelijkheid is hoe we uit de greep van deze materiële wetten kunnen komen|0813|NL/Prabhupada 0815 - God is getuige en Hij geeft het resultaat|0815}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 15: Line 18:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|cWPYvOEom6E|God hoeft niets te doen. Hij is onafhankelijk. Hij heeft ook geen enkel verlangen<br/>- Prabhupāda 0814}}
{{youtube_right|cWPYvOEom6E|God hoeft niets te doen. Hij is zelfvoorzienend. Hij heeft ook geen enkele ambitie<br/>- Prabhupāda 0814}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<mp3player>File:741012SB-MAYAPUR_clip1.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/741012SB-MAYAPUR_clip1.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 27: Line 30:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
Nitai: "Sommigen zeggen dat de Ongebore is geboren voor de verheerlijking van vrome koningen, en anderen zeggen dat Hij geboren is om Koning Yadu, één van uw dierbaarste toegewijden, te plezieren. U bent in deze familie verschenen, zoals sandelhout in de Malaya heuvels verschijnt."  
Nitāi: "Sommigen zeggen dat de Ongebore is geboren voor de verheerlijking van vrome koningen, en anderen zeggen dat Hij geboren is om Koning Yadu, één van Uw dierbaarste toegewijden, te plezieren. U verschijnt in zijn familie zoals sandelhout in de Malaya heuvels verschijnt."  


Prabhupāda:  
Prabhupāda:  


:kecid āhur ajaṁ jātaṁ
:''kecid āhur ajaṁ jātaṁ''
:puṇya-ślokasya kīrtaye
:''puṇya-ślokasya kīrtaye''
:yadoḥ priyasyānvavāye
:''yadoḥ priyasyānvavāye''
:malayasyeva candanam
:''malayasyeva candanam''
:([[Vanisource:SB 1.8.32|SB 1.8.32]])
:([[Vanisource:SB 1.8.32|SB 1.8.32]])


Krishna hoeft niets te doen. Hij is de Allerhoogste. Waarom zal hij iets moeten doen? Na tasya kāryaṁ karaṇam. Dat is de definitie in de Veda's: "God hoeft niets te doen. Hij is onafhankelijk. Hij heeft ook geen enkel verlangen." Wij denken bijvoorbeeld aan de aankoop van dit land of dat land. Waarom zou Krishna zo denken? Alle land is al van Hem. Hij hoeft dus niets te kopen. Alles is er al. Waarom komt Hij dan? Op dezelfde manier, zoals Krishna persoonlijk zegt. Hij komt voor paritrāṇāya sādhūnāṁ vināśāya ca duṣkṛtām ([[Vanisource:BG 4.8|BG 4.8]]). Hij wil zijn toegewijden beschermen en verheerlijken. Dat is Zijn bezigheid. Verder heeft Hij geen bezigheden. Hij hoeft niets te doen. Net zoals een toegewijde niets te doen heeft, behalve Krishna dienen, behalve Krishna plezieren, zo heeft ook Krishna niets te doen, maar Hij wilt Zijn toegewijden verheerlijken. Dit is de uitwisseling. Ye yathā māṁ prapadyante ([[Vanisource:BG 4.8|BG 4.8]]). Als je... Als je je leven wijd aan het verheerlijken van de Allerhoogste Heer, dan wil de Heer dat ook. Zijn bezigheid is om jou te verheerlijken, verder heeft Hij geen bezigheden.  
Dus Kṛṣṇa hoeft niets te doen. Hij is de Allerhoogste. Waarom zou hij iets moeten doen? ''Na tasya kāryaṁ karaṇam''. Dit is de definitie in de Veda's: "God hoeft niets te doen. Hij is zelfvoorzienend. Hij heeft ook geen enkele ambitie." Wij denken bijvoorbeeld aan de aankoop van dit land of dat land. Waarom zou Kṛṣṇa zo denken? Want al het land is al van Hem. Dus Hij hoeft dus niets te kopen. Alles is er.  


Daarom wordt hier gezegd: priyasya, yadoḥ priyasya. Koning Yadu was Krishna zeer dierbaar, door de devotionele dienst die hij verrichtte. Priyasya. Zoals Krishna zeer dierbaar is voor de toegewijde, zo zijn de toegewijden ook zeer, zeer dierbaar voor Krishna. Er is een ander vers, sva-pāda-mūlaṁ bhajataḥ priyasya. Sva-pāda-mūlaṁ bhajataḥ priyasya: "Als iemand verbonden is met de lotusvoeten van Krishna, wordt hij zeer, zeer dierbaar." Sva-pāda-mūlaṁ bhajataḥ priyasya. Bhajataḥ, iemand die gewoon dienstbaar bezig is, aan de lotusvoeten van Krishna en geen andere bezigheden heeft, wordt priya genoemd. En zodra je priya wordt, of dierbaar voor Krishna, dan zijn al je problemen opgelost. Net als je een dierbaar kind van een zeer grote, rijke man wordt, waar zijn dan je problemen? Automatisch draagt hij daar zorg voor. Als hij een dierbaar kind van een zeer belangrijke man is geworden, wat is dan nog zijn probleem? Er zijn geen problemen meer. Op dezelfde manier moeten we zeer dierbaar voor Krishna worden. Dan zijn al onze problemen opgelost.  
Dus waarom komt Hij dan? Dat is hetzelfde zoals Kṛṣṇa persoonlijk zegt; Hij komt voor; ''paritrāṇāya sādhūnāṁ vināśāya ca duṣkṛtām'' ([[NL/BG 4.8|BG 4.8]]). Hij wil zijn toegewijden beschermen en verheerlijken. Dat is Zijn bezigheid. Verder heeft Hij geen bezigheden. Hij hoeft niets te doen. Net zoals een toegewijde niets te doen heeft behalve Kṛṣṇa dienen, behalve Kṛṣṇa plezieren. Net zo hoeft Kṛṣṇa niets te doen, maar Hij wil Zijn toegewijden verheerlijken. Dit is wederkerigheid. ''Ye yathā māṁ prapadyante'' ([[NL/BG 4.11|BG 4.11]]). Als je je leven wijdt aan het verheerlijken van de Allerhoogste Heer, de Heer wil dat ook. Zijn bezigheid is om jou te verheerlijken, verder heeft Hij geen bezigheden.  


Deze schurken, karmīs, weten dit niet. Ze willen gelukkig worden door hun eigen inspanningen. Dat noemen we karmī. Ze werken heel hard, voor hetzelfde, om heel gelukkig te worden, en de toegewijde probeert ook gelukkig te worden. Iedereen probeert dit. Sukham ātyantikaṁ yat tad atīndriya-grāhyam ([[Vanisource:BG 6.21|BG 6.21]]). Iedereen probeert gelukkig te zijn, te worden, dat is natuurlijk. Ānandamayo 'bhyāsāt (Vedānta-sūtra 1.1.12). Iedereen probeert gelukkig te worden. Maar de karmî's, de jñānīs en de yogi's, weten niet hoe ze volmaakt gelukkig kunnen worden. Ze proberen het op hun eigen manier. Karmīs proberen, dag en nacht, steeds harder te werken om geld te verdienen. "Op welke manier dan ook, zwart of wit werk, als het maar geld oplevert. Ik moet een mooie auto, een mooi huis en een lekker banksaldo hebben." Dit is een karmī. En een jñānī, wanneer hij het werken zat is, en begrijpt, ''Dit harde werken en mijn banksaldo kunnen me op geen enkele manier gelukkig maken, daarom is dit allemaal zinloos, al deze activiteiten, wat ik denk dat ik ben." De brahma satyaṁ jagan mithyā. Ze gaan walgen en zoeken toevlucht bij Brahma, Brahma satyam.
Daarom wordt hier gezegd; ''priyasya, yadoḥ priyasya'' ([[Vanisource:SB 1.8.32|SB 1.8.32]]). Koning Yadu werd Kṛṣṇa zeer dierbaar door de dienst die hij verrichtte. ''Priyasya''. Zoals Kṛṣṇa zeer dierbaar is voor de toegewijde, zo zijn de toegewijden ook zeer dierbaar voor Kṛṣṇa. Er is een ander vers; ''sva-pāda-mūlaṁ bhajataḥ priyasya'' ([[Vanisource:SB 11.5.42|SB 11.5.42]]): "Als iemand de lotusvoeten van Kṛṣṇa dient dan wordt hij zeer dierbaar." ''Sva-pāda-mūlaṁ bhajataḥ priyasya''. ''Bhajataḥ'', iemand die alleen bezig is met het dienen van de lotusvoeten van Kṛṣṇa en geen andere bezigheden heeft, die wordt ''priya''. En zodra je ''priya'' wordt, of dierbaar voor Kṛṣṇa, dan zijn al je problemen opgelost. Net als wanneer je een dierbaar kind van een heel grootte rijke man wordt, waar zijn dan je problemen? Automatisch wordt er voor je gezorgd. Want hij is een dierbaar kind van een heel belangrijke man geworden, dus wat is dan zijn probleem? Geen probleem. Net zo moeten we zeer dierbaar voor Kṛṣṇa worden. Dan zijn al onze problemen opgelost.
 
Deze dwaze ''karmī's'' weten dat niet. Ze willen gelukkig worden op hun eigen manier. Dat heet ''karmī''. Ze werken heel hard om heel gelukkig te worden en de toegewijde probeert ook gelukkig te worden. Iedereen probeert dit. ''Sukham ātyantikaṁ yat tad atīndriya-grāhyam'' ([[NL/BG 6.20-23|BG 6.21]]). Iedereen probeert gelukkig te worden want gelukkig worden is onze natuurlijke neiging. ''Ānandamayo 'bhyāsāt'' (Vedānta-sūtra 1.1.12). Iedereen probeert gelukkig te worden. Maar de ''karmī's'', de ''jñānī's'' en de ''yogi's'' weten niet hoe ze perfect gelukkig kunnen worden. Ze proberen het op hun eigen manier. ''Karmī's'' proberen dag en nacht hard te werken om geld te verdienen. "Op welke manier dan ook, zwart of wit, maakt niet uit. Breng geld. Ik moet een mooie auto, een mooi huis en een mooi banksaldo hebben." Dit is ''karmī''. En een jñānī, als hij het werken zat is, als hij begrijpt dat: "Dit harde werken en mijn banksaldo konden me toch niet gelukkig maken, dus daarom zijn al deze activiteiten zinloos, wat ben ik ..." De ''brahma satyaṁ jagan mithyā''. Dus ze walgen ervan en zoeken toevlucht bij ''Brahma, Brahma satyam''.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 07:05, 22 May 2021



741012 - Lecture SB 01.08.32 - Mayapur

Nitāi: "Sommigen zeggen dat de Ongebore is geboren voor de verheerlijking van vrome koningen, en anderen zeggen dat Hij geboren is om Koning Yadu, één van Uw dierbaarste toegewijden, te plezieren. U verschijnt in zijn familie zoals sandelhout in de Malaya heuvels verschijnt."

Prabhupāda:

kecid āhur ajaṁ jātaṁ
puṇya-ślokasya kīrtaye
yadoḥ priyasyānvavāye
malayasyeva candanam
(SB 1.8.32)

Dus Kṛṣṇa hoeft niets te doen. Hij is de Allerhoogste. Waarom zou hij iets moeten doen? Na tasya kāryaṁ karaṇam. Dit is de definitie in de Veda's: "God hoeft niets te doen. Hij is zelfvoorzienend. Hij heeft ook geen enkele ambitie." Wij denken bijvoorbeeld aan de aankoop van dit land of dat land. Waarom zou Kṛṣṇa zo denken? Want al het land is al van Hem. Dus Hij hoeft dus niets te kopen. Alles is er.

Dus waarom komt Hij dan? Dat is hetzelfde zoals Kṛṣṇa persoonlijk zegt; Hij komt voor; paritrāṇāya sādhūnāṁ vināśāya ca duṣkṛtām (BG 4.8). Hij wil zijn toegewijden beschermen en verheerlijken. Dat is Zijn bezigheid. Verder heeft Hij geen bezigheden. Hij hoeft niets te doen. Net zoals een toegewijde niets te doen heeft behalve Kṛṣṇa dienen, behalve Kṛṣṇa plezieren. Net zo hoeft Kṛṣṇa niets te doen, maar Hij wil Zijn toegewijden verheerlijken. Dit is wederkerigheid. Ye yathā māṁ prapadyante (BG 4.11). Als je je leven wijdt aan het verheerlijken van de Allerhoogste Heer, de Heer wil dat ook. Zijn bezigheid is om jou te verheerlijken, verder heeft Hij geen bezigheden.

Daarom wordt hier gezegd; priyasya, yadoḥ priyasya (SB 1.8.32). Koning Yadu werd Kṛṣṇa zeer dierbaar door de dienst die hij verrichtte. Priyasya. Zoals Kṛṣṇa zeer dierbaar is voor de toegewijde, zo zijn de toegewijden ook zeer dierbaar voor Kṛṣṇa. Er is een ander vers; sva-pāda-mūlaṁ bhajataḥ priyasya (SB 11.5.42): "Als iemand de lotusvoeten van Kṛṣṇa dient dan wordt hij zeer dierbaar." Sva-pāda-mūlaṁ bhajataḥ priyasya. Bhajataḥ, iemand die alleen bezig is met het dienen van de lotusvoeten van Kṛṣṇa en geen andere bezigheden heeft, die wordt priya. En zodra je priya wordt, of dierbaar voor Kṛṣṇa, dan zijn al je problemen opgelost. Net als wanneer je een dierbaar kind van een heel grootte rijke man wordt, waar zijn dan je problemen? Automatisch wordt er voor je gezorgd. Want hij is een dierbaar kind van een heel belangrijke man geworden, dus wat is dan zijn probleem? Geen probleem. Net zo moeten we zeer dierbaar voor Kṛṣṇa worden. Dan zijn al onze problemen opgelost.

Deze dwaze karmī's weten dat niet. Ze willen gelukkig worden op hun eigen manier. Dat heet karmī. Ze werken heel hard om heel gelukkig te worden en de toegewijde probeert ook gelukkig te worden. Iedereen probeert dit. Sukham ātyantikaṁ yat tad atīndriya-grāhyam (BG 6.21). Iedereen probeert gelukkig te worden want gelukkig worden is onze natuurlijke neiging. Ānandamayo 'bhyāsāt (Vedānta-sūtra 1.1.12). Iedereen probeert gelukkig te worden. Maar de karmī's, de jñānī's en de yogi's weten niet hoe ze perfect gelukkig kunnen worden. Ze proberen het op hun eigen manier. Karmī's proberen dag en nacht hard te werken om geld te verdienen. "Op welke manier dan ook, zwart of wit, maakt niet uit. Breng geld. Ik moet een mooie auto, een mooi huis en een mooi banksaldo hebben." Dit is karmī. En een jñānī, als hij het werken zat is, als hij begrijpt dat: "Dit harde werken en mijn banksaldo konden me toch niet gelukkig maken, dus daarom zijn al deze activiteiten zinloos, wat ben ik ..." De brahma satyaṁ jagan mithyā. Dus ze walgen ervan en zoeken toevlucht bij Brahma, Brahma satyam.