NL/Prabhupada 0398 - Het commentaar bij Sri Krishna Caitanya Prabhu: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0398 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1969 Category:NL-Quotes - Pur...")
 
m (Text replacement - "(<!-- (BEGIN|END) NAVIGATION (.*?) -->\s*){2,}" to "<!-- $2 NAVIGATION $3 -->")
 
Line 7: Line 7:
[[Category:NL-Quotes - in USA, Los Angeles]]
[[Category:NL-Quotes - in USA, Los Angeles]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0397 - Het commentaar bij Radha-Krishna Bol|0397|NL/Prabhupada 0399 - Het commentaar bij Sri Nama, Gay Gaura Madhur Sware|0399}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 15: Line 18:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|sBIaDD4A5F4|Het commentaar op Sri Krishna Caitanya Prabhu<br />- Prabhupāda 0398}}
{{youtube_right|GQbld5kofhc|Het commentaar bij Sri Krishna Caitanya Prabhu<br />- Prabhupāda 0398}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<mp3player>File:V13-06_sri_krishna_caitanya_prabhu_purport.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/purports_and_songs/V13-06_sri_krishna_caitanya_prabhu_purport.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 27: Line 30:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
Śrī-kṛṣṇa-caitanya prabhu doyā koro more, tomā binā ke doyālu jagata-māyāre. Dit  is  een  lied  gecomponeerd  door  Narottama  dāsa  Ṭhākura.  Hij  bidt  naar  Heer  Caitanya  dat  "Mijn  lieve  Heer,  wees  barmhartig  met  mij,  want  wie  kan  er  meer  genadig  zijn  dan  Uw  Heerlijkheid  binnen  deze  drie  werelden?"  Eigenlijk  is  dit  het  feit.  Niet  alleen  Narottama  dāsa  Ṭhākura,  maar  ook  Rūpa  Gosvāmī,  Hij  bad  ook  voor  Heer  Caitanya  toen  beiden  elkaar  ontmoetten  in  Prayāga,  Allahabad,  in  de  eerste  ontmoeting  van  Heer  Caitanya  en  Rūpa  Gosvāmī  bij  Prayāga.  Op  dat  moment,  zei  Śrīla  Rūpa  Gosvāmī  ook:  "Mijn  lieve  Heer,  U  bent  de  meest  genereuze  van  alle  incarnaties.  Omdat  U  liefde  voor  Kṛṣṇa  verspreid,  Kṛṣṇa-bewustzijn."  Met  andere  woorden,  toen  Kṛṣṇa  persoonlijk  aanwezig  was,  Hij  vroeg  ons  gewoon  om  ons  over  te  geven,  maar  Hij  verdeelde  Zichzelf  niet  zo  gemakkelijk.  Hij  stelde  een  voorwaarde  dat  "Allereerst  moet  je  je  over  geven."  Maar  hier,  in  deze  incarnatie,  Heer  Caitanya,  hoewel  Hij  Kṛṣṇa  Zelf  is,  Hij  stelde  geen  enkele  voorwaarde.  Hij  verdeelde  gewoon,  "Neem  de  liefde  van  Kṛṣṇa."  Daarom  is  Heer  Caitanya  erkend  als  de  meest  vrijgevige  incarnatie,  en  Narottama  dāsa  Ṭhākura  zegt:  "Wees  barmhartig  met  mij.  U  bent  zo  grootmoedig,  want  U  hebt  de  gevallen  zielen  van  deze  tijd  gezien,  en  U  bent  heel  erg  meelevend  met  hen.  Maar  U  moet  ook  weten  dat  ik  de  meest  gevallene  ben.  Niemand  is  meer  gevallen  dan  ik."  Patita-pāvana-hetu  tava  avatāra.  "Uw  incarnatie  is  alleen  maar  om  de  geconditioneerde  zielen,  gevallen  zielen  terug  te  winnen.  Maar  ik  verzeker  U  dat  U  een  groterere  gevallene  dan  ik  niet  vindt.  Daarom  is  mijn  claim  de  eerste." 
''Śrī-kṛṣṇa-caitanya prabhu doyā koro more, tomā binā ke doyālu jagata-māyāre.''


Dan  bidt  hij  tot  Lord  Nityānanda. Hij  zegt:  hā  hā  prabhu  nityānanda,  premānanda  sukhī.  "Mijn  lieve  Heer  Nityānanda,  U  bent  altijd  blij,  in  spirituele  gelukzaligheid,  en  U  bent  altijd  erg  blij.  Dus  ik  ben  tot  U  gekomen,  want  ik  ben  het  meest  ongelukkig.  Dus  als  U  zo  vriendelijk  wilt  zijn  om  Uw  blik  op  mij  te  richten,  dan  kan  ik  ook  gelukkig  worden." 
Dit is een lied geschreven door Narottama dāsa Ṭhākura.  


Dan  bidt hij  tot Advaita  Prabhu:   hā  hā  prabhu  sītā-pati  advaita  gosāi.  De  naam  van  Advaita  Prabhu's  vrouw  was  Sītā.  Daarom  wordt  Hij  soms  aangesproken  als  sītā-pati.  Dus  "Mijn lieve Advaita  Prabhu,  de  echtgenoot  van  Sītā, wees ook  vriendelijk  met mij, Want  als  U vriendelijk  met  mij  bent,  dan  zullen  Heer Caitanya  en  Nityānanda  ook  vriendelijk  met  mij  zijn."  De  reden  is  eigenlijk  dat,  Advaita  Prabhu  nodigde  Heer  Caitanya  uit  om  naar  beneden  te  komen.  Toen  Advaita  Prabhu  de  gevallen  zielen  zag,  ze  zijn  allemaal  gewoon  bezig  met  zinsbevrediging  zonder  Kṛṣṇa-bewustzijn  te  begrijpen,  Hij  voelde  Zich  heel  erg  meelevend  met  de  gevallen  zielen,  Hij  voelde  zich  niet  in staat  om  al  deze  gevallen  zielen  op  te  eisen.  Daarom  bad  Hij  tot  Heer  Kṛṣṇa  dat  "Je  komt  zelf.  Zonder  Uw  persoonlijke  aanwezigheid,  is  het  niet  mogelijk  om  deze gevallen  zielen  te  verlossen."  Dus  door  zijn  uitnodiging  verscheen  Heer  Caitanya.  "Natuurlijk..."  Narottama  dāsa  Ṭhākura  bidt  tot  Advaita  Prabhu,  dat  "Als  U  vriendelijk  met  mij  bent,  dan  zullen  van  nature  Heer  Caitanya  en  Nityānanda  ook  vriendelijk  met  mij  zijn."
Hij bidt tot Heer Caitanya dat: "Mijn lieve Heer, wees alstublieft barmhartig met mij, want wie kan er meer genadig zijn dan U Heer in deze drie werelden?"  


Dan  bidt  hij  naar  de  Gosvāmīs. Hā  hā  svarūpa, sanātana, rūpa,  raghunātha. "Mijn lieve Gosvāmī  Prabhus,"  svarūpa.  Svarūpa  Dāmodara  was  de persoonlijke  secretaris  van Heer  Caitanya. Hij  was  altijd  met  Caitanya  Mahāprabhu, en  wat  Hij  ook  wilde,  hij  regelde  dat  onmiddellijk. Twee  persoonlijke  bedienden, Svarūpa  Dāmodara  en  Govinda, ze  waren  altijd,  altijd  met  Heer  Caitanya. Dus  Narottama  dāsa  Ṭhākura  bidt  ook  tot  Svarūpa  Dāmodara.  En  dan  de Gosvāmīs. De  volgende  leerlingen  van  Heer  Caitanya  waren  de  zes  Gosvāmīs:  Śrī  Rūpa, Śrī  Sanātana,  Śrī  Bhaṭṭa  Raghunātha,  Śrī  Gopāla  Bhaṭṭa  Gosvāmī,  Jīva  Gosvāmī, and  Raghunātha  dāsa  Gosvāmī.  Deze  zes  Gosvāmīs  werden  direct  geïnstrueerd  door  Heer Caitanya, voor  het  verspreiden  van  deze  beweging  van  het  Kṛṣṇa-bewustzijn. Narottama  dāsaṬhākura  bidt  ook  voor hun  genade. En  na  de  zes  Gosvāmīs,  de  volgende  ācārya  was  Śrīnivāsa  Ācārya.  Dus  hij  is  ook  aan  het  bidden,  Śrīnivāsa  Ācārya.  Eigenlijk  was  Narottama  dāsa  Ṭhākura  in  de geestelijke  erfopvolging  na  Śrīnivāsa  Ācārya.
Eigenlijk is dit het feit. Niet alleen Narottama dāsa Ṭhākura maar ook Rūpa Gosvāmī bad tot Heer Caitanya toen ze elkaar ontmoetten in Prayāga, Allahabad, bij de eerste ontmoeting van Heer Caitanya en Rūpa Gosvāmī in Prayāga. Toen zei Śrīla Rūpa Gosvāmī ook: "Mijn lieve Heer, U bent de meest genereuze van alle incarnaties. Omdat U liefde voor Kṛṣṇa verspreid, Kṛṣṇa-bewustzijn." Met andere woorden, toen Kṛṣṇa persoonlijk aanwezig was vroeg Hij ons alleen om overgave, maar Hij gaf Zichzelf niet zo gemakkelijk. Hij stelde de voorwaarde dat: "Allereerst moet je je overgeven." Maar hier, in deze incarnatie, stelt Heer Caitanya geen enkele voorwaarde, hoewel Hij Kṛṣṇa Zelf is. Hij verdeelt alleen: "Neem de liefde voor Kṛṣṇa." Daarom wordt Heer Caitanya erkend als de meest vrijgevige incarnatie.


Hij  was  bijna een tijdgenoot. En zijn persoonlijke vriend was Rāmacandra,  Rāmacandra   Cakravartî. Dus hij bidt dat "Ik verlang altijd naar het gezelschap van Rāmacandra " Gezelschap van toegewijden. Het hele  proces is dat we altijd moeten bidden voor de genade van de superieure  ācārya. En we moeten gezelschap  houden  met zuivere toegewijden. Dan zal het makkelijker voor ons worden  om door  te gaan  in Kṛṣṇa-bewustzijn, om de genade van Heer Caitanya en Heer Kṛṣṇa te ontvangen. Dit is de  som  en  de inhoud  van dit lied gezongen door Narottama dāsa Ṭhākura.  
En Narottama dāsa Ṭhākura zegt: "Wees alstublieft barmhartig met mij. U bent zo grootmoedig want U heeft de gevallen zielen van dit tijdperk gezien en U heeft heel veel mededogen voor hun. Maar U moet ook weten dat ik de meest gevallene ben. Niemand is meer gevallen dan ik." ''Patita-pāvana-hetu tava avatāra''. "Uw incarnatie is alleen om de gevallen geconditioneerde zielen terug te winnen. Maar ik verzeker U dat U niemand meer gevallen dan ik zal vinden. Daarom heb ik het eerste recht."
 
Dan bidt hij tot Heer Nityānanda. Hij zegt: ''hā hā prabhu nityānanda, premānanda sukhī''. "Mijn lieve Heer Nityānanda, U bent altijd vrolijk, in spirituele gelukzaligheid, en U lijkt altijd heel gelukkig. Dus ik ben bij U gekomen want ik ben heel ongelukkig. Dus als U vriendelijk Uw blik op mij wil werpen, dan kan ik ook gelukkig worden."
 
Dan bidt hij tot Advaita Prabhu: ''hā hā prabhu sītā-pati advaita gosāi''. De naam van Advaita Prabhu's vrouw was Sītā.  Daarom wordt hij soms aangesproken als ''sītā-pati''. Dus: "Mijn beste Advaita Prabhu, echtgenoot van Sītā, wees alstublieft ook vriendelijk voor mij, want als u vriendelijk met mij bent dan zullen Heer Caitanya en Nityānanda natuurlijk ook vriendelijk met mij zijn."
 
De reden is eigenlijk dat Advaita Prabhu Heer Caitanya uitnodigde om neer te dalen. Toen Advaita Prabhu zag dat de gevallen zielen alleen bezig zijn met zinsbevrediging, zonder Kṛṣṇa-bewustzijn te begrijpen, voelde hij Zich heel erg meelevend met de gevallen zielen. En Hij voelde zichzelf niet in staat om al deze gevallen zielen terug te winnen. Daarom bad Hij tot Heer Kṛṣṇa dat: "U moet zelf komen. Zonder Uw persoonlijke aanwezigheid is het niet mogelijk om deze gevallen zielen te verlossen." Dus door zijn uitnodiging verscheen Heer Caitanya. Narottama dāsa Ṭhākura bidt tot Advaita Prabhu dat: "Als u vriendelijk met mij bent dan zullen natuurlijk Heer Caitanya en Nityānanda ook vriendelijk met mij zijn."
 
Dan bidt hij tot de Gosvāmīs. ''Hā hā svarūpa, sanātana, rūpa, raghunātha''. "Mijn beste Gosvāmī Prabhus, svarūpa. Svarūpa Dāmodara was de persoonlijke secretaris van Heer Caitanya. Hij was altijd bij Caitanya Mahāprabhu en wat Hij ook wilde, hij regelde dat onmiddellijk. Twee persoonlijke bedienden, Svarūpa Dāmodara en Govinda, waren altijd bij Heer Caitanya. Dus Narottama dāsa Ṭhākura bidt ook tot Svarūpa Dāmodara. En dan de Gosvāmīs. De eerste discipelen van Heer Caitanya waren de zes Gosvāmīs: Śrī Rūpa, Śrī Sanātana, Śrī Bhaṭṭa Raghunātha, Śrī Gopāla Bhaṭṭa Gosvāmī, Jīva Gosvāmī, en Raghunātha dāsa Gosvāmī. Deze zes Gosvāmīs werden direct geïnstrueerd door Heer Caitanya om de Kṛṣṇa-bewustzijnsbeweging te verspreiden. Narottama dāsaṬhākura bidt ook voor hun genade. En na de zes Gosvāmīs, de volgende ''ācārya'' was Śrīnivāsa Ācārya. Dus hij bid ook tot Śrīnivāsa Ācārya.
 
Eigenlijk was Narottama dāsa Ṭhākura in de opeenvolging van discipelen na Śrīnivāsa Ācārya. Of hij was bijna een tijdgenoot. En zijn persoonlijke vriend was Rāmacandra Cakravartī. Dus hij bidt dat: "Ik verlang altijd naar het gezelschap van Rāmacandra " Gezelschap van toegewijden. Het proces is dat we altijd moeten bidden voor de genade van de hogere ''ācārya's''. En we moeten omgaan met zuivere toegewijden. Dan zal het makkelijker voor ons zijn om vooruitgang te maken in Kṛṣṇa-bewustzijn, om de genade van Heer Caitanya en Heer Kṛṣṇa te ontvangen. <br />
Dit is de essentie van dit lied gezongen door Narottama dāsa Ṭhākura.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 22:39, 1 October 2020



Purport to Sri Krsna Caitanya Prabhu -- Los Angeles, January 11, 1969

Śrī-kṛṣṇa-caitanya prabhu doyā koro more, tomā binā ke doyālu jagata-māyāre.

Dit is een lied geschreven door Narottama dāsa Ṭhākura.

Hij bidt tot Heer Caitanya dat: "Mijn lieve Heer, wees alstublieft barmhartig met mij, want wie kan er meer genadig zijn dan U Heer in deze drie werelden?"

Eigenlijk is dit het feit. Niet alleen Narottama dāsa Ṭhākura maar ook Rūpa Gosvāmī bad tot Heer Caitanya toen ze elkaar ontmoetten in Prayāga, Allahabad, bij de eerste ontmoeting van Heer Caitanya en Rūpa Gosvāmī in Prayāga. Toen zei Śrīla Rūpa Gosvāmī ook: "Mijn lieve Heer, U bent de meest genereuze van alle incarnaties. Omdat U liefde voor Kṛṣṇa verspreid, Kṛṣṇa-bewustzijn." Met andere woorden, toen Kṛṣṇa persoonlijk aanwezig was vroeg Hij ons alleen om overgave, maar Hij gaf Zichzelf niet zo gemakkelijk. Hij stelde de voorwaarde dat: "Allereerst moet je je overgeven." Maar hier, in deze incarnatie, stelt Heer Caitanya geen enkele voorwaarde, hoewel Hij Kṛṣṇa Zelf is. Hij verdeelt alleen: "Neem de liefde voor Kṛṣṇa." Daarom wordt Heer Caitanya erkend als de meest vrijgevige incarnatie.

En Narottama dāsa Ṭhākura zegt: "Wees alstublieft barmhartig met mij. U bent zo grootmoedig want U heeft de gevallen zielen van dit tijdperk gezien en U heeft heel veel mededogen voor hun. Maar U moet ook weten dat ik de meest gevallene ben. Niemand is meer gevallen dan ik." Patita-pāvana-hetu tava avatāra. "Uw incarnatie is alleen om de gevallen geconditioneerde zielen terug te winnen. Maar ik verzeker U dat U niemand meer gevallen dan ik zal vinden. Daarom heb ik het eerste recht."

Dan bidt hij tot Heer Nityānanda. Hij zegt: hā hā prabhu nityānanda, premānanda sukhī. "Mijn lieve Heer Nityānanda, U bent altijd vrolijk, in spirituele gelukzaligheid, en U lijkt altijd heel gelukkig. Dus ik ben bij U gekomen want ik ben heel ongelukkig. Dus als U vriendelijk Uw blik op mij wil werpen, dan kan ik ook gelukkig worden."

Dan bidt hij tot Advaita Prabhu: hā hā prabhu sītā-pati advaita gosāi. De naam van Advaita Prabhu's vrouw was Sītā. Daarom wordt hij soms aangesproken als sītā-pati. Dus: "Mijn beste Advaita Prabhu, echtgenoot van Sītā, wees alstublieft ook vriendelijk voor mij, want als u vriendelijk met mij bent dan zullen Heer Caitanya en Nityānanda natuurlijk ook vriendelijk met mij zijn."

De reden is eigenlijk dat Advaita Prabhu Heer Caitanya uitnodigde om neer te dalen. Toen Advaita Prabhu zag dat de gevallen zielen alleen bezig zijn met zinsbevrediging, zonder Kṛṣṇa-bewustzijn te begrijpen, voelde hij Zich heel erg meelevend met de gevallen zielen. En Hij voelde zichzelf niet in staat om al deze gevallen zielen terug te winnen. Daarom bad Hij tot Heer Kṛṣṇa dat: "U moet zelf komen. Zonder Uw persoonlijke aanwezigheid is het niet mogelijk om deze gevallen zielen te verlossen." Dus door zijn uitnodiging verscheen Heer Caitanya. Narottama dāsa Ṭhākura bidt tot Advaita Prabhu dat: "Als u vriendelijk met mij bent dan zullen natuurlijk Heer Caitanya en Nityānanda ook vriendelijk met mij zijn."

Dan bidt hij tot de Gosvāmīs. Hā hā svarūpa, sanātana, rūpa, raghunātha. "Mijn beste Gosvāmī Prabhus, svarūpa. Svarūpa Dāmodara was de persoonlijke secretaris van Heer Caitanya. Hij was altijd bij Caitanya Mahāprabhu en wat Hij ook wilde, hij regelde dat onmiddellijk. Twee persoonlijke bedienden, Svarūpa Dāmodara en Govinda, waren altijd bij Heer Caitanya. Dus Narottama dāsa Ṭhākura bidt ook tot Svarūpa Dāmodara. En dan de Gosvāmīs. De eerste discipelen van Heer Caitanya waren de zes Gosvāmīs: Śrī Rūpa, Śrī Sanātana, Śrī Bhaṭṭa Raghunātha, Śrī Gopāla Bhaṭṭa Gosvāmī, Jīva Gosvāmī, en Raghunātha dāsa Gosvāmī. Deze zes Gosvāmīs werden direct geïnstrueerd door Heer Caitanya om de Kṛṣṇa-bewustzijnsbeweging te verspreiden. Narottama dāsaṬhākura bidt ook voor hun genade. En na de zes Gosvāmīs, de volgende ācārya was Śrīnivāsa Ācārya. Dus hij bid ook tot Śrīnivāsa Ācārya.

Eigenlijk was Narottama dāsa Ṭhākura in de opeenvolging van discipelen na Śrīnivāsa Ācārya. Of hij was bijna een tijdgenoot. En zijn persoonlijke vriend was Rāmacandra Cakravartī. Dus hij bidt dat: "Ik verlang altijd naar het gezelschap van Rāmacandra " Gezelschap van toegewijden. Het proces is dat we altijd moeten bidden voor de genade van de hogere ācārya's. En we moeten omgaan met zuivere toegewijden. Dan zal het makkelijker voor ons zijn om vooruitgang te maken in Kṛṣṇa-bewustzijn, om de genade van Heer Caitanya en Heer Kṛṣṇa te ontvangen.
Dit is de essentie van dit lied gezongen door Narottama dāsa Ṭhākura.