NL/Prabhupada 0466 - De zwarte slang is minder schadelijk dan de menselijke slang



Lecture on SB 7.9.8 -- Mayapur, February 28, 1977

Een mens met kwaliteiten als een slang is heel gevaarlijk. Cāṇakya Paṇḍita heeft gezegd:

sarpaḥ krūraḥ khalaḥ krūraḥ
sarpāt krūrataraḥ khalaḥ
mantrauṣadhi-vaśaḥ sarpaḥ
khalaḥ kena nivāryate

"Er zijn twee jaloerse levende wezens. Een is een zwarte slang en één is een mens met de kwaliteiten als een zwarte slang." Hij kan niets goeds zien. Sarpaḥ krūraḥ. De slang is jaloers. Zonder enige aanleiding bijt hij. Er is een slang op de straat, en als je toevallig langs hem loopt wordt hij zo boos dat hij onmiddellijk bijt. Dus dit is de natuur van de slang. Net zo zijn er mensen als een slang. Zonder enige aanleiding zullen ze je beschuldigen. Het zijn ook slangen. Maar Cāṇakya Paṇḍita zegt: "Deze zwarte slang is minder schadelijk dan de menselijke slang." Waarom? "Welnu, de zwarte slang kan je onder controle krijgen door het chanten van mantra's of met kruiden. Maar deze menselijke slang kan je niets mee. Het is niet mogelijk."

Hiraṇyakaśipu wordt door Prahlāda Mahārāja ook als een slang beschreven wanneer Nṛsiṁha-deva zo boos is. Dus hij zal later zeggen later dat: modeta sādhur api vṛścika-sarpa-hatyā (SB 7.9.14): "Mijn Heer, U was heel erg boos op mijn vader. Nu is het gedaan met hem, dus er is geen reden meer voor U om boos te blijven. Wees gekalmeerd. Niemand is ongelukkig door het doden van mijn vader, wees daar zeker van. Dus er is geen reden voor benauwdheid. Al deze halfgoden, Heer Brahmā en anderen zijn allemaal Uw dienaar. Ik ben ook de dienaar van Uw dienaar. Dus nu de jaloerse slang gedood is, is iedereen blij."

Dus hij gaf het voorbeeld dat: modeta sādhur api vṛścika-sarpa-hatyā: een sādhu, een heilig persoon, houdt nooit van het doden van een levend wezen. Ze zijn niet gelukkig ... Zelfs als een kleine mier wordt gedood zijn ze niet gelukkig: "Waarom zou je een mier doden?" Wat te zeggen van anderen, zelfs een kleine mier. Para-duḥkha-duḥkhī. Het mag een onbeduidende mier zijn, maar op het moment van de dood heeft hij geleden, een Vaiṣṇava is ongelukkig: "Waarom zou je een mier doden?" Dit is para duḥkha-duhkhi. Maar zo'n Vaiṣṇava is blij als een slang en een schorpioen wordt gedood. Modeta sādhur api vṛścika-sarpa-hatya. Dus iedereen is blij als een slang of een schorpioen wordt gedood, want ze zijn heel erg gevaarlijk. Zonder enige aanleiding bijten ze en maken een puinhoop.

Dus er zijn deze slangachtige personen, ze zijn jaloers op onze beweging, ze werken tegen. Dat is de natuur. Prahlāda Mahārāja werd ook tegengewerkt door zijn vader, wat te zeggen van anderen. Deze dingen zullen gebeuren, maar we moeten niet teleurgesteld zijn. Zoals Prahlāda Mahārāja nooit teleurgesteld was hoewel hij op zoveel manieren werd gepest. Hem werd vergif gegeven, hij werd tussen de slangen geworpen en hij werd van de heuvel gegooid, hij werd onder de poten van een olifant gelegd, op zoveel manieren ...

Daarom heeft Caitanya Mahāprabhu ons gezegd dat: "Wees niet teleurgesteld. Doorsta het alsjeblieft." Tṛṇād api sunīcena taror api sahiṣṇunā (CC Adi 17.31): wees toleranter dan een boom, wees meer zachtmoedig en nederig dan het gras. Deze dingen zullen gebeuren. Als we ons in één leven Kṛṣṇa-bewust gedragen, zelfs al is er een beetje lijden, geef er niet om. Ga verder met Kṛṣṇa-bewustzijn. Wees niet teleurgesteld of hopeloos, ook al zijn er wat problemen.

Dat is wat Kṛṣṇa in de Bhagavad-gītā aangemoedigd: āgamāpāyino 'nityās tāṁs titikṣasva bhārata (BG 2.14): "Mijn beste Arjuna, zelfs als je wat pijn voelt, deze lichamelijke pijn komt en gaat. Niets is permanent, dus laat je niet verstoren door deze dingen. Ga verder met je plicht." Dit is de instructie van Kṛṣṇa. Prahlāda Mahārāja is het praktische voorbeeld, en het is onze plicht om de voetsporen van zo'n persoon zoals Prahlāda Mahārāja te volgen.