NL/Prabhupada 0273 - Arya-samana betekent Krishna-bewust persoon



Lecture on BG 2.7 -- London, August 7, 1973

Dat is brāhmaṇa, om liberaal te zijn. Etad viditvā prayāti sa brāhmaṇaḥ; iemand die weet ... Daarom zegt Prahlāda Mahārāja: durlabhaṁ manuṣyaṁ janma adhruvam arthadam (SB 7.6.1). Hij was tegen zijn schoolvrienden aan het preken. Hij was geboren in een demonische familie, Hiraṇyakaśipu. En zijn schoolvrienden zijn ook van dezelfde soort. Dus Prahlāda Mahārāja adviseerde hun: "Mijn beste broeders, laat ons Kṛṣṇa-bewustzijn ontwikkelen." Dus wat weten de andere jongens over Kṛṣṇa-bewustzijn? Prahlāda Mahārāja is al bevrijd vanaf zijn geboorte. Dus ze zeiden: "Wat is dit Kṛṣṇa-bewustzijn?" Ze konden het niet begrijpen. Dus hij was ze aan het overtuigen: durlabhaṁ manuṣyaṁ janma tad apy adhruvam arthadam. Het menselijk lichaam is durlabhaṁ. Labdhvā sudurlabhaṁ idam bahu sambhavānte (SB 11.9.29) Deze menselijke lichaamsvorm is een grote gunst, gegeven door de materiële natuur. Mensen zijn zo verdorven en dom. Ze begrijpen niet wat de waarde is van deze menselijke levensvorm. Ze gebruiken dit lichaam voor zinsbevrediging zoals katten en honden. De śāstra zegt daarom: "Nee, deze menselijke lichaamsvorm is niet bedoeld om te verspillen zoals de zwijnen en honden." Nāyaṁ deho deha-bhājāṁ nṛ-loke. Iedereen heeft een materieel lichaam. Maar, nṛ-loke, in de menselijke samenleving moet dit lichaam niet worden verspild. Nāyaṁ deho deha-bhājāṁ nṛ-loke kaṣṭān kāmān arhati viḍ-bhujāṁ ye (SB 5.5.1). Deze menselijke levensvorm, alleen zinloos dag en nacht hard werken voor zinsbevrediging. Dat is de activiteit van de zwijnen en honden. Zij doen ook hetzelfde, de hele dag en nacht hard werken alleen voor zinsbevrediging. Dus daarom moet er in de menselijke samenleving een indelingssysteem zijn. Dat wordt varṇāśrama-dharma genoemd. Dat is Vedische beschaving. Dat wordt echt Ārya-samāja genoemd. Ārya-samāja betekent niet een dwaas en gek te worden en het bestaan van God ontkennen. Nee. Dat is Anārya. Net zoals Kṛṣṇa Arjuna berispte: anārya-juṣṭa. "Je praat als een anārya." (BG 2.2) Iemand die niet Kṛṣṇa-bewust is, is anārya. Ārya betekent hij die gevorderd is in Kṛṣṇa-bewustzijn. Dus werkelijke Ārya-samāna betekent Kṛṣṇa bewust persoon. Anders nep ārya-samāna. In de Bhagavad-gītā Kṛṣṇa berispt Arjuna omdat hij weigerde te vechten, omdat hij niet weet wat zijn plicht is. Arjuna geeft hier weer toe dat; kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ (BG 2.7). "Ja, ik ben anārya geworden. Omdat ik mijn plicht ben vergeten."

Dus eigenlijk betekent āryan samāja een Kṛṣṇa bewuste samenleving; internationale vereniging voor Kṛṣṇa ... Dat is Ārya. Niet nep. Dus hier verklaart Arjuna: "Ja, kārpaṇya-doṣo. Omdat ik mijn plicht vergeet, upahata-svabhāvaḥ, ben ik verward in mijn natuurlijke neigingen." Een kṣatriya moet altijd actief zijn. Wanneer dan ook er een oorlog, een gevecht is, dan moeten ze erg enthousiast zijn. Als een kṣatriya tegen een andere kṣatriya zegt: "Ik wil met je vechten," hij kan dan niet weigeren. "Ja, kom op. Vecht. Pak je zwaard." Onmiddellijk: "Kom op". Dat is een kṣatriya. Nu weigert hij te vechten. Daarom kan hij begrijpen ... Hij vergeet zijn kṣatriya plicht. Daarom geeft hij toe: Ja, kārpaṇya-doṣa. Kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ (BG 2.7). "Mijn natuurlijke plicht ben ik vergeten. Daarom ben ik een vrek geworden." Als je een vrek wordt is dat een ziekelijke toestand. Wat is dan je plicht? Ga dan naar een persoon die kan ... Net als wanneer je ziek wordt, dan ga je naar een dokter en vraagt hem: "Wat moet ik doen, meneer?" Ik lijd nu aan deze ziekte." Dat is je plicht. Vergelijkbaar, wanneer we verward zijn over onze plichten, of we onze plichten vergeten, dan is het erg prettig om naar een superieure persoon te gaan en hem te vragen wat we moeten doen. En wie kan er superieur aan Kṛṣṇa zijn? Daarom zegt Arjuna: pṛcchāmi tvām. "Ik vraag het U. Omdat het mijn plicht is. Ik kom mijn plicht nu niet na, onjuist. Dus dit is niet goed. Dus ik moet iemand vragen die superieur aan mij is." Dat is de plicht. Tad vijñānārthaṁ sa gurum eva abhigacchet (MU 1.2.12). Dit is de Vedische plicht. Iedereen is verward. Iedereen lijdt in deze materiële wereld omdat hij verward is. Maar hij gaat niet op zoek naar een bonafide guru. Nee. Dat is kārpaṇya-doṣa. Hier ontkomt Arjuna aan de kārpaṇya-doṣa. Hoe? Nu vraagt hij Kṛṣṇa. Pṛcchāmi tvām. "Mijn beste Kṛṣṇa, U bent de allerhoogste persoon. Dat weet ik. U bent Kṛṣṇa. Dus ik ben verward. Eigenlijk vergeet ik mijn plicht. Daarom vraag ik U."