NL/Prabhupada 0274 - We behoren tot de Brahma-sampradaya



Lecture on BG 2.7 -- London, August 7, 1973

Dus je moet je wenden tot de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, dat betekent Krishna of zijn vertegenwoordiger. Alle andere zijn dwazen en dommen. Als je een persoon, guru, benadert die Krishna niet vertegenwoordigt dan benader je een dwaas. Hoe kan men verlicht worden? Men moet zich wenden tot Krishna of zijn vertegenwoordiger. Dat is vereist. Tad vijñānārthaṁ sa gurum eva abhigacchet (MU 1.2.12). Dus wie is een guru? Samit-pāṇiḥ śrotriyaṁ brahma-niṣṭham. Een guru is volledig Krishna-bewust. Brahma-niṣṭham. En śrotriyam. Śrotriyam betekent iemand die gehoord heeft, iemand die kennis heeft ontvangen door de śrotriyaṁ paṭha, door te horen van een hogere authoriteit. Evaṁ paramparā-prāptam imaṁ rājarṣayoḥ viduḥ (BG 4.2). Dus hier moeten we leren van Arjuna dat wanneer we ontsteld zijn, wanneer we onze echte plicht vergeten en daardoor in de war zijn, dan is het onze plicht om ons te wenden tot Krishna zoals Arjuna dat deed. Dus als je zegt: "Waar is Krishna?" Krishna is er niet, maar Krishna's vertegenwoordiger is er. Je moet hem benaderen. Dat is het Vedische voorschrift. Tad-vijñānārthaṁ sa gurum eva abhigacchet (MU 1.2.12). Men moet een guru benaderen. En de oorspronkelijke guru is Krishna. Tene brahma hṛdā ya ādi-kavaye muhyanti yat sūrayaḥ (SB 1.1.1). Janmādyasya yataḥ anvayāt itarataś ca artheṣu abhijñaḥ svarāt. Je moet een guru benaderen. Dus beschouw Brahmā ... Omdat hij het eerste schepsel in dit universum is, wordt hij geaccepteerd als guru. Wij behoren tot de Brahma-sampradāya. Er zijn vier sampradāyas, Brahma-sampradāya, Śrī-sampradāya, Rudra-sampradāya and Kumāra-samapradāya. Het zijn allemaal mahājanas. Mahājano yena gataḥ sa panthāḥ (CC Madhya 17.186). We moeten het voorbeeld volgen dat wordt gegeven door de mahājana.

Dus Brahmā is mahājana. Je zal Brahmā's afbeelding met de Veda in zijn hand zien. Dus hij gaf de eerste instructie's van de Veda. Maar van waar kreeg hij de Vedische kennis? Daarom is de Vedische kennis apauruṣeya. Het is niet door de mens gemaakt. Het is door God gemaakt. Dharmaṁ tu sākṣād bhagavat-praṇītam (SB 6.3.19). Dus hoe gaf God, Kṛṣṇa, het aan Brahmā? Tene brahma hṛdā. Brahma betekent de Vedische kennis. Śabda-brahma. Tene. Hij injecteerde de Vedische kennis vanuit hṛdā. Teṣāṁ satata-yuktānāṁ bhajatāṁ pritī-pūrvakam (BG 10.10). Toen Brahmā was gemaakt was hij ontsteld: "Wat is mijn plicht? Alles is donker." Dus hij mediteerde, en Kṛṣṇa gaf hem de kennis: "Dit is je taak. Doe zoals dit." Tene brahma hṛdā ya ādi-kavaye. Ādi-kavaye (SB 1.1.1). Brahmā is ādi-kavaye. Dus de werkelijke guru is Kṛṣṇa. En hier onderwijst Kṛṣṇa de Bhagavad-gītā. Deze dwazen en dommen zullen Kṛṣṇa niet als guru aanvaarden. Ze gaan naar een dwaas en domme en onverlaat, zondig persoon en accepteert die als guru. Hoe kan hij guru zijn?